Home

Rechtbank Haarlem, 18-10-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:2643 BB6569, 07/1933

Rechtbank Haarlem, 18-10-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:2643 BB6569, 07/1933

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
18 oktober 2007
Datum publicatie
2 november 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BB6569
Zaaknummer
07/1933

Inhoudsindicatie

Douane. Eiseres heeft met de overgelegde bescheiden, gelet op het tweede en derde lid van artikel 365 UCDW, het bewijs van de regelmatigheid van het communautair douanevervoer geleverd. De UTB is derhalve ten onrechte opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Procedurenummer: AWB 07/1933

Uitspraakdatum: 18 oktober 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

en

P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan eiseres is met dagtekening 13 december 2006 met kenmerk 0000.00.000/00.0.0000 een uitnodiging tot betaling (UTB) uitgereikt ten bedrage van € 3.705,65 aan verschuldigde douanerechten en € 2.155,74 aan omzetbelasting.

1.2. Na bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 28 februari 2007 de UTB gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 8 maart 2007, ontvangen bij de rechtbank op 13 maart 2007, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2007 te Haarlem. Namens eiseres is daar verschenen A, bijgestaan door B van C N.V. te Antwerpen (hierna: C N.V.). Namens verweerder is verschenen D.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Op 24 januari 2006 heeft eiseres aangifte gedaan tot plaatsing onder de regeling extern communautair douanevervoer van een zending van 3600 kartons “druiven voor tafelgebruik, vers”. Op het ter zake opgemaakte document T1, met het nummer 00NL00000000005604, is als kantoor van bestemming Antwerpen vermeld. Als kantoor van vertrek is Rotterdam Reeweg vermeld en als termijn (uiterste datum) 2 februari 2006.

2.2. Omdat geen terugmelding werd gedaan van de regelmatige beëindiging van dit vervoer, heeft verweerder op 27 februari 2006 aan eiseres een verzoek om nadere inlichtingen gestuurd, waaronder een verzoek het bewijs te leveren dat de regeling op regelmatige wijze is beëindigd. Daarnaast heeft verweerder een elektronisch nasporingsverzoek aan het kantoor van bestemming te Antwerpen verzonden, welke zonder resultaat is gebleven.

2.3. Op 21 september 2006 heeft eiseres per fax een afschrift van een aangifte tot inslag in een entrepot C te Antwerpen overgelegd, met dagtekening 18 september 2006 en met nummer 0000083, welke aangifte niet voorzien was van een origineel douanestempel. Dit afschrift vermeldt bij omschrijving “3600 kartonnen dozen.”, “Fiche 2006-0109” en “druiven” en bij voorafgaand document “T1 00NL00000000005604”. Als geadresseerde is vermeld “entrepot van het type C C N.V.” te Antwerpen. Verweerder heeft vervolgens de onder 1.1. genoemde UTB verzonden.

2.4. In beroep heeft eiseres een gewaarmerkte kopie van het onder 2.1. genoemde document T1 overgelegd, voorzien van een naamstempel, handtekening en douanestempel met datum

7 maart 2007, waarop met pen het volgende is geschreven: “Conform in ontvangst genomen. Aangezuiverd met IM 0/00083 van 16/9/06”. Voorts heeft eiseres in beroep een gewaarmerkte kopie van de onder 2.3. genoemde aangifte tot inslag in entrepot C overgelegd, voorzien van douanestempels, naamstempel en handtekening.

2.5. Ter zitting heeft eiseres een originele brief van de Administratie der Douane en Accijnzen van 6 maart 2007 en kenmerk 000/00/9 overgelegd waarin het volgende – voor zover van belang – staat vermeld:

“…

Laattijdige betaling

T1 MRN 00NL 00000000005604 van Reeweg Vervoer dd 24/01/06” (handgeschreven)

“Ingevolge de algemene beslissing van de heer gewestelijk directeur der douane en accijnzen te Antwerpen, geschillen, nr. PR 970 89 dienstnota dd 21/02/1990, wordt U de gelegenheid gegeven de genoemde overtreding in der minne te regelen, bij wijze van een overeenkomst, door betaling van een boete van € 125,00

…”

2.6. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat alle stempels en handtekeningen op de onder 2.4. genoemde documenten origineel zijn.

3. Geschil

3.1. In geschil is of verweerder eiseres terecht heeft uitgenodigd tot betaling van de onder 1.1 vermelde bedragen aan douanerechten en omzetbelasting.

3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en naar het aangehechte proces-verbaal van de zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 96 van het Communautair Douanewetboek (CDW) heeft eiseres als aangever de verplichting om de goederen binnen de gestelde termijn ongeschonden bij de douane aan te brengen op het kantoor van bestemming met inachtneming van de getroffen identificatiemaatregelen en om de bepalingen van het communautair douanevervoer na te leven.

4.2. Eiseres heeft gesteld dat de goederen zijn ingeslagen in het entrepot van C N.V. maar dat C N.V. vergeten is het MRN 00NL00000000005604 tijdig af te melden in NCTS. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om alsnog het bewijs te leveren van de regelmatigheid van het douanevervoer. In het tweede en derde lid van artikel 365 van de Uitvoeringsverordening CDW (UCDW) is een opsomming gegeven van de documenten waarmee de regelmatigheid van het vervoer kan worden aangetoond, namelijk: (i) een door de douaneautoriteiten van de lidstaat van bestemming gewaarmerkt document dat de identificatie van de betrokken goederen bevat en waaruit blijkt dat deze bij het kantoor van bestemming zijn aangebracht; of (ii) een douanedocument, of een kopie of fotokopie daarvan, dat voldoende gegevens ter identificatie van de betrokken goederen bevat en waaruit blijkt dat deze in een derde land een douanebestemming hebben gekregen. De kopie of fotokopie van het document moet door de instantie die het originele document heeft geviseerd, door een officiële instantie van het betrokken derde land of door een officiële instantie van een der lidstaten voor eensluidend zijn gewaarmerkt.

4.3. Ter voldoening aan de onder 4.2. genoemde bewijslast heeft eiseres de onder 2.4. vermelde bescheiden overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de overgelegde bescheiden, gelet op het tweede en derde lid van artikel 365 UCDW, het bewijs van de regelmatigheid van het communautair douanevervoer geleverd. Derhalve is ten onrechte de onder 1.1. genoemde UTB opgelegd.

4.4. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB), zijn ter zake van de belasting bij invoer de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet van overeenkomstige toepassing. Gelet op hetgeen onder 4.3. is overwogen en beslist, is evenmin een omzetbelastingschuld in de zin van de Wet OB ontstaan.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op de reiskosten aan de zijde van eiseres om de zitting van 14 september 2007 bij te wonen. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 29,25.

6. Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de uitnodiging tot betaling van 13 december 2006 met kenmerk 0000.00.000/00.0.0000;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 29,25, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 18 oktober 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. G.W.S. de Groot en mr. A.J. Roke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.H.W. Verdegaal, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.