Home

Rechtbank Haarlem, 13-07-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1971 BB6652, 06/5278

Rechtbank Haarlem, 13-07-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1971 BB6652, 06/5278

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
13 juli 2007
Datum publicatie
29 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BB6652
Zaaknummer
06/5278

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Eiser heeft na zijn pensionering werkzaamheden verricht voor een vof. De rechtbank oordeelt dat sprake was van een dienstbetrekking. Door de werkgever is ten onrechte geen loonbelasting ingehouden en afgedragen. Geen schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur nu is nagevorderd bij eiser.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/5278

Uitspraakdatum: 13 juli 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

A. X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft met dagtekening 1 december 2005 aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer 0000.00.000.H17) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.111, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 312.

1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken uitspraak op bezwaar van 31 maart 2006 de navorderingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 27 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op 28 april 2006, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2007 te Haarlem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde B, CB. Namens verweerder is verschenen C. Partijen hebben ter zitting kopieën van de aanslag (eiser) en van de “mededeling navorderingsaanslag en boete”(verweerder) overgelegd, waartegen door de wederpartij geen bezwaar bestond. De rechtbank rekent deze stukken tot de stukken van het geding.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. In de jaren 2000 tot en met 2004, na zijn pensionering, heeft eiser werkzaamheden verricht voor v.o.f. D (hierna: de v.o.f.). De v.o.f. levert goederen aan personen (consulenten) die party’s organiseren en de v.o.f. organiseert ook zelf dergelijke party’s. De door eiser verrichte werkzaamheden ten behoeve van de v.o.f. bestonden in 2001 uit het bezorgen van deze bestellingen bij de consulenten thuis. Eiser heeft nooit loonstroken en jaaropgaven van de v.o.f. ontvangen. De overeenkomst is niet schriftelijk vastgelegd. Bij de v.o.f. was geen (ander) personeel in (loon)dienst.

2.2. Eiser heeft op 27 maart 2002 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2001 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.544. Dit belastbaar inkomen is als volgt samengesteld:

Loon uit vroegere dienstbetrekking ABP, Heerlen € 15.882

Loon uit vroegere dienstbetrekking SVB; uitkering AOW + € 4.653

Aftrek ziektekosten en andere buitengewone uitgaven -/- € 835

Aftrek giften -/- € 156

Totaal € 19.544

2.3. Met dagtekening 27 augustus 2002 is de aanslag conform de aangifte opgelegd.

2.4. Naar aanleiding van een boekenonderzoek bij de v.o.f. heeft verweerder een renseignement betreffende eiser ontvangen, waarin onder meer het volgende is vermeld, waarbij eiser in een kader is vermeld:

“Bij een boekenonderzoek van v.o.f. D (...) is gebleken dat de in het kader vermelde persoon de volgende bedragen per kas heeft ontvangen wegens het verrichten van werkzaamheden.

2000 f 6.300

2001 f 12.900

(...)”

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag en de boete terecht en tot de juiste hoogte zijn opgelegd.

3.2. Eiser is van mening dat sprake was van een dienstbetrekking en hij een nettoloon ontving. Bij de navorderingsaanslag dient te worden uitgegaan van een brutoloon waarop de v.o.f. loonheffing heeft ingehouden. De navorderingsaanslag is daarom onterecht, dan wel tot een onjuiste hoogte opgelegd. Eiser voert de volgende gronden aan:

- Er was sprake van een arbeidsovereenkomst tussen hem en de v.o.f. Eiser was namelijk verplicht de arbeid persoonlijk te verrichten, er bestond met de opdrachtgever een mondelinge overeenkomst tot het betalen van nettoloon voor de uitgevoerde werkzaamheden en eiser diende aanwijzingen op te volgen van de opdrachtgever met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden. Dat eiser nooit loonbriefjes e.d. heeft ontvangen, doet daar niet aan af. Eiser ging er vanuit dat hij een netto loon ontving en dat de v.o.f. noodzakelijke inhoudingen had verricht.

- De hoogte van de navorderingsaanslag is puur gebaseerd op verklaringen van de v.o.f. Eiser heeft zelf geen registratie bijgehouden van de ontvangen bedragen, maar bestrijdt de hoogte van de door de v.o.f. genoemde bedragen. Voor het jaar 2000 wordt namelijk een lager bedrag genoemd dan voor 2001, terwijl eiser in 2001 veel minder werkzaamheden voor de v.o.f. verrichtte. Bij het opleggen van een nadervorderingsaanslag moet bovendien uit worden gegaan van een door de v.o.f. toegekend (bruto)loon onder aftrek van door de v.o.f. ingehouden loonheffing.

3.4. Verweerder is van mening dat de navorderingsaanslag terecht en tot de juiste hoogte is vastgesteld. Hij voert hiertoe onder meer het volgende aan:

- Naar het oordeel van verweerder is geen sprake van een dienstbetrekking, omdat niet is gebleken dat eiser de werkzaamheden persoonlijk moest verrichten, niet gebleken is dat de v.o.f. bij ziekte van eiser loon doorbetaalde en ook is niet gebleken dat eiser vakantiedagen heeft opgebouwd. Hij kreeg slechts betaald per gewerkte dag, onafhankelijk van het aantal gewerkte uren. Voorts is er geen schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten, heeft de v.o.f. geen uitgebreide loonadministratie gevoerd noch loonheffing/premies afgedragen. Derhalve is, naar het oordeel van verweerder sprake van belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.

4. Beoordeling van het geschil

Tenaamstelling

4.1. De rechtbank constateert met eiser dat de navorderingsaanslag is gesteld ten name van E. X-Y en niet ten name van A. X, de naam die eiser zelf voert in het maatschappelijk verkeer. Nu de navorderingsaanslag voortvloeit uit het in 2.4. genoemde renseignement, welke wel op de juiste naam is gesteld, de echtgenote van eiser volgens zijn aangifte F. X-Y heet en dus een andere voornaam heeft, en de navorderingsaanslag eisers sofinummer als kenmerk vermeldt, is er geen aanleiding voor twijfel dat de navorderingsaanslag op eiser zelf betrekking heeft, zodat deze tenaamstelling, indien die al als onjuist zou moeten worden gekwalificeerd, geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de navorderingsaanslag.

Dienstbetrekking

4.2. Verweerder heeft zijn conclusie dat geen sprake was van een dienstverband met name gebaseerd op de constatering dat elke schriftelijk vastlegging van de overeenkomst en hetgeen daaruit voortvloeide, ontbrak, alsmede het feit dat de v.o.f. geen loonadministratie voerde en geen loonheffing heeft afgedragen. Die omstandigheden zijn op zichzelf onvoldoende voor de daaraan door verweerder verbonden conclusie. Gelet op de feiten die eiser over het totstandkomen en de uitvoering van de overeenkomst met de v.o.f. heeft gesteld en die verweerder niet heeft bestreden, kan de conclusie geen andere zijn dan dat tussen eiser en v.o.f. D een arbeidsovereenkomst en dus een dienstbetrekking heeft bestaan. Eiser is aangeworven omdat hij rijervaring had. De route langs de consulenten kende hij (uiteindelijk) goed. Eiser heeft zich nooit (hoeven) laten vervangen. Eiser was, zo volgt uit die beschrijving van de arbeidsrelatie, gehouden de arbeid persoonlijk te verrichten, mede omdat het vertrouwen in eiser – hij had het door de consulenten voor de door eiser afgeleverde producten betaalde (tijdelijk) in beheer- een belangrijk aspect van de arbeidsrelatie was. Voorts bestond voor de v.o.f. de plicht loon te betalen. De invulling van de overeenkomst wettigt ook de conclusie dat er een gezagsverhouding tussen de v.o.f. en eiser bestond. Verweerder heeft wel gesteld maar niet aannemelijk gemaakt dat eiser geen vakantiedagen opbouwde en dat hij bij ziekte niet doorbetaald werd. Eiser hoefde gedurende de schoolvakanties immers geen werkzaamheden te verrichten en genoot derhalve in die periode vakantie en eiser is in de periode dat hij werkzaamheden voor de v.o.f. verrichtte, zo heeft hij onweersproken gesteld, nooit ziek geweest.

Inhouding door de werkgever?

4.3. Nu tussen eiser en de v.o.f. een arbeidsovereenkomst bestond, was de v.o.f. inhoudingsplichtig. Niet is in geschil dat de v.o.f. geen loonadministratie heeft gevoerd en geen loonheffing en premies heeft afgedragen. Met zijn stelling dat eiser nettoloon heeft ontvangen, wil eiser kennelijk betogen dat hij ervan uit mocht gaan dat de v.o.f. de verschuldigde loonbelasting had ingehouden en dat hij ter zake te goeder trouw was. In dat betoog volgt de rechtbank eiser niet. Eisers stelling dat hij meermalen zou hebben gevraagd of de v.o.f. een en ander zou regelen en de mededeling van de zijde van de v.o.f. dat hij “alles zou regelen” is daarvoor onder de door hem geschetste omstandigheden onvoldoende. Eiser heeft voor zijn pensionering vele decennia gewerkt. Hij heeft bij indiensttreding van de v.o.f. geen loonbelastingverklaring ondertekend, noch later loonstrookjes of een jaaropgaaf ontvangen en bovendien de inkomsten noch de ingehouden loonheffing in de aangiften opgegeven. Voorts is eisers standpunt moeilijk te rijmen met zijn stelling in bezwaar dat hij als gepensioneerde in de veronderstelling verkeerde dat hij kennelijk niets hoefde op te gegeven. Dat standpunt wijst er juist op dat hij veronderstelde dat arbeidsinkomen als gepensioneerde buiten belastingheffing blijft.

Navorderen bij eiser?

4.4. Nu is vastgesteld dat sprake was van een dienstbetrekking, is door de werkgever ten onrechte geen loonbelasting ingehouden. Indien een werkgever ten onrechte geen loonbelasting inhoudt op aan een werknemer verstrekte beloningen, heeft verweerder de keuze tot het opleggen van een naheffingsaanslag aan de werkgever, maar kan hij ook het loonbestanddeel bij de werknemer in de inkomstenbelasting te betrekken en inkomstenbelasting over dat bestanddeel heffen. Zulks vloeit voort uit de omstandigheid dat de loonbelasting een voorheffing is op de inkomstenbelasting. Die keuzemogelijkheid is er slechts niet als de werknemer te goeder trouw mocht aannemen dat de werkgever reeds loonheffing heeft ingehouden, maar daarvan is in dit geval zoals hiervoor overwogen geen sprake.

4.5. Bij het maken van een keuze tussen het opleggen van een naheffingsaanslag in de loonbelasting aan de werkgever en het opleggen van een (navorderings-)aanslag in de inkomstenbelasting aan de werknemer is verweerder overigens wel gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dat tijdens het boekenonderzoek niet meteen is geconstateerd dat sprake was van een dienstbetrekking, en derhalve niet bewust een keus tussen naheffing en navordering is gemaakt, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de omstandigheden van het geval (eiser was de enige werknemer van de v.o.f., de consulenten ontvingen resultaat uit overige werkzaamheden), en het feit dat de afwezigheid van een dienstbetrekking een pleitbaar standpunt is, geen schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur.

De hoogte van de navorderingsaanslag

4.6. Verweerder heeft de hoogte van de navorderingsaanslag vastgesteld op basis van gegevens, zoals deze vermeld staan in de boeken van de v.o.f. Er is tegen die achtergrond geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het renseignement. Eiser betoogt wel dat de hoogte van de navorderingsaanslag onjuist moet zijn, nu hij in 2000 meer zou hebben gewerkt dan in 2001, terwijl het renseignement het tegengestelde vermeldt. Nu eiser geen begin heeft gemaakt met aantonen hoeveel hij daadwerkelijk van de v.o.f. in 2001 heeft ontvangen en hieromtrent tegengestelde verklaringen heeft afgelegd (in zijn beroepschrift stelt hij ongeveer € 1.900 ontvangen te hebben en ter zitting stelt hij ongeveer f. 75 per gewerkte dag, derhalve 42 (aantal weken per jaar minus de schoolvakanties) maal f. 75 is f. 3.150, hegeen overeenkomt met € 1.429) ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder niet te volgen in de hoogte van de navorderingsaanslag.

De boete

4.7. Nu eiser in zijn aangifte geen melding heeft gemaakt van hetgeen door hem van de v.o.f. is ontvangen, heeft hij aangifte gedaan tot een onjuist bedrag. Eisers verklaring hieromtrent, dat hij niet wist dat je als gepensioneerde belasting zou moeten betalen voor werkzaamheden, vormt geen grond voor het oordeel dat bij hem alle schuld ontbrak, omdat die stelling ongeloofwaardig is. Eiser heeft zeer lang deelgenomen aan het arbeidsproces en heeft kennelijk ook al voor 2001 aangifte voor inkomstenbelasting gedaan, zodat mag worden aangenomen dat hij ermee bekend was dat alle (arbeids)inkomsten moeten worden opgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is de door verweerder opgelegde boete passend en geboden.

4.8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond verklaard worden.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 13 juli 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in tegenwoordigheid van drs. N. Hoens, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.