Home

Rechtbank Haarlem, 15-10-2007, BB7700, 06/6854

Rechtbank Haarlem, 15-10-2007, BB7700, 06/6854

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
15 oktober 2007
Datum publicatie
20 november 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BB7700
Zaaknummer
06/6854

Inhoudsindicatie

OB. Invoer van auto's in Nederland en verkoop aan afnemers in het Verenigd Koninkrijk. Eiseres volgde alleen orders op en bepaalde niet welke auto's werden ingevoerd en aan wie vervolgens de auto's werden verkocht. Eiseres heeft dus nooit enige zeggenschap over de bestemming of het gebruik van de auto’s gehad. Geen recht op aftrek van omzetbelasting.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/6854

Uitspraakdatum: 15 oktober 2007

Uitspraak in het geding tussen:

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde: drs. A,

en

P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 april 1998 tot en met 31 december 1999 een naheffingsaanslag (aanslagnummer 0000.00.000.F.00.0000) omzetbelasting opgelegd.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

1.3. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2007 te Haarlem. Namens eiseres zijn verschenen haar directeur, B, en haar gemachtigde, drs. A. Namens verweerder zijn verschenen C en mr. D. Partijen hebben ieder een pleitnota voorgelezen waarvan zij een afschrift hebben verstrekt aan de rechtbank en aan elkaar.

2. Feiten

2.1. Eiseres is in de jaren 1998 en 1999 opgetreden als importeur van tweedehands auto’s afkomstig uit Japan. Deze auto’s zijn na invoer in Nederland verkocht aan afnemers in het Verenigd Koninkrijk.

2.2. Eiseres heeft betalingen verricht voor invoer en opslag in Nederland en tijdelijke kentekens aangevraagd en verzekeringen afgesloten voor het vervoer van de auto’s naar het Verenigd Koninkrijk. De afnemers, bedrijven en particulieren, hebben de auto’s meegenomen naar de plaats van bestemming.

2.3. In 2001 is de gehele administratie van eiseres in beslag genomen in verband met een onderzoek door de FIOD. Op 1 juni 2001 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.

2.4. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een geschrift van eiseres gedateerd 18 juni 1998 en gericht aan E, zonder vermelding van adres of btw-identificatienummer, waarop, voor zover van belang, is vermeld:

“Beschrijving Aantal BTW Stukprijs TOTAAL

Cars 2 0 fl. 0,00 fl. 14.649,04

Container handling 1 0 fl. 303,00 fl. 303,00

Seafreight 1 0 fl. 3.600,00 fl. 3.600,00

T1 documents 1 0 fl. 75,00 fl. 75,00

Transport 1 0 fl. 525,00 fl. 525,00

Unshipping 2 0 fl. 125,00 fl. 250,00

Customs 1 0 fl. 1.624,20 fl. 1.624,20

Unloading and delivery 2 0 fl. 60,00 fl. 120,00

Administrationcosts 1 0 fl. 29,80 fl. 29,80

Management fee 1 17,5 fl. 652,70 fl. 652,70”

2.5. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een aan eiseres gericht geschrift van F BV van 18 juni 1998 waarop, voor zover van belang, is vermeld:

“EX MS “NYK E” VANAF NAGOYA / JAPAN

1x 40FT CONTAINER STC 2 STUKS GEBR. AUTO’S

VOOR UW REKENING INGEKLAARD, VERVOERD EN AFGELEVERD”

Op dit geschrift worden onder meer de kosten genoemd onder punt 2.5. aan eiseres in rekening gebracht. Ook is daarop een bedrag groot fl. 3.127 aan omzetbelasting vermeld (“B.T.W. 17,5%”).

2.6. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een geschrift van 13 mei 1998 van G Co. gevestigd te Japan. Op dit geschrift is, voor zover van belang, vermeld:

“by order and for account of X B. V. A-STRAAT 111 1234 AA Q NETHERLAND

Marks & Nos. Quantity Description of goods Unit Amount

Price

USED MOTOR VEHICLES F.O.B. NAGOYA

(IN JAPANESE YEN)

G 1 UNIT 1995 MODEL MITSUBISHI FTO JPY 708,000.-

ROTTERDAM (NO. 072) GPX GRADE, E-DE3A, 1990 CC MADE IN JAPAN PETROL, RED COLOUR. CHASSIS NO.: DEA3A-0000000

I UNIT 1989 MODEL MITSUBISHI PAJERO JPY 272,000.-

(NO. 073) WGN, XL GRADE, Q-L144GW,

2470 CC DIESEL, BLUE TWO

TONE COLOUR

CHASSIS NO.: L144G-3000000”

2.7. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een aan eiseres gericht geschrift van F BV van 18 juni 1998 waarop, voor zover van belang, is vermeld:

“EX MS “NYK E” VANAF NAGOYA / JAPAN

2x 40FT CTNRS GEBR. PERSONENAUTO’S

WIJ BELASTEN U HIERMEDE VOOR:

APART ZETTEN CONTAINERS VOOR DE DOUANE, FL. 504,00

DEMURRAGE VOLGENS KOPIE NOTA”

2.8. Tot de gedingstukken behoort een gedeelte van een proces-verbaal van een verhoor van B, directeur van eiseres, door de FIOD waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:

“Ja, H heeft me wel eens gezegd dat er financiële voordelen voor hem verbonden waren aan deze handelwijze. Op mijn vraag of dat fiscale voordelen waren antwoordde hij: onder andere er zijn er meer. Vaak plaatste H rechtstreeks zijn bestelling in

Japan maar hij had daar natuurlijk wel mijn goedkeuring voor nodig. Het kwam ook voor dat H vooruitbetaalde, soms aan X B.V. en soms rechtstreeks

aan Japan.

H gaf dan aan de leverancier op aan wie gefactureerd moest worden, het kan

zo zijn dat H een verkeerde geadresseerde heeft opgegeven waardoor de fac-

tuur op een verkeerde naam zoals F gesteld werd.”

(…)

“H kon via Internet een soort catalogus raadplegen, waarin allerlei soorten

auto’s beschreven stonden. Daaruit maakte H een keuze daaruit en bestelde

altijd zelf de auto’s die hij wilde hebben. H gaf dan aan de Japanse leverancier op, dat

de door hem bestelde auto’s naar Nederland verscheept moesten worden en gefactureerd en ingevoerd op naam van X B.V. Ik verzorgde voor X B.V. de papierwinkel voor de invoer in Nederland en de fysieke afhandeling, dus transport van het douaneterrein in Amsterdam naar de boot ter verscheping naar Engeland. Er waren nooit proble-

men met de auto’s. H betaalde zeer regelmatig vooruit, meestal direct aan

Japan en anders aan X B.V. Er kon geen discussie zijn over de prijs omdat

de koopprijs voor H bestond uit de aankoopprijs in Japan, die H bekend was, verhoogd met de transportkosten invoerrecht en dergelijke en een bedrag aan manage-mentfee.

Ik had in principe alleen een papierwinkel in auto’s.”

2.9. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een gedeelte van een proces-verbaal van een verhoor van B, directeur van eiseres, door de FIOD waarin, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“(Gevraagd wordt aan gehoorde of het juist is dat de ICT lijst geheel als nihil is ingevuld.)”

“Ja, volgens mij wel. Dat is zo afgesproken met de heer I van de Belastingdienst Amstelveen. Ik ben een paar keer met de administratie en ICT lijsten naar de inspectie Amstelveen geweest, daar heeft de heer I mij verteld dat de ICT lijst als nihil

ingevuld moest worden. Ik heb ook daarover contact gehad met mijn accountant ik heb

de accountant verwezen naar het gesprek met de heer I. Ik weet niet of de

accountant daarna over deze zaak nog contact heeft opgenomen met de Belastingdienst

Ik ben overigens twee keer bij de heer I geweest, ik denk dat er tussen de twee

gesprekken een maand of vier zat.”

“(Meegedeeld wordt aan gehoorde dat op bankrekening 00.00.00.000 ten name van

X B.V. de volgende geldbewegingen zijn geconstateerd:”

(…)

“en gevraagd wordt aan gehoorde welke verband er bestaat tussen de ontvangsten en

de betalingen zoals vermeld in bovenstaande tabel.)”

“Ja, er is een duidelijk verband. Als er een aantal auto’s weer was binnengekomen bij

F, dan belde ik met H, vroeg of hij alvast geld wilde overmaken,

dat deed hij dan en die bijdragen werden dan bijgeschreven op de ING rekening van

X B.V. Op die manier was er dan voldoende geld voorhanden op de

nota’s van F te kunnen betalen.”

“(Getoond wordt aan gehoorde bijlage 7/D/020, een opstelling van afschrijvingen met

kenmerk “Groene kaart” van rekening 00.00.00.000 ten name van

X B.V. waaruit blijkt dat tussen 4 juni 1998 en 5 december 1998 bedragen tot een

Totaalbedrag van f 13.500 zijn betaald aan het Groene Kaarten Registratie Bureau en

gevraagd wordt aan gehoorde waarvoor deze betalingen dienden.)”

“Uit mijn hoofd dacht ik dat een setje voor een groene kaart voor één auto f 135,00 kost.

Ik zei u gisteren al dat ik deze sets meestal in aantallen van 20 kocht. Deze betalingen

zouden betrekking hebben op 100 auto’s.”

“(Getoond wordt aan gehoorde bijlage 7/D/015, een overzicht van rekening 00.00.00.000

ten name van X B.V. van stortingen en opnamen met het kenmerk “Privé”, waarop vermeld stortingen van respectievelijk f 38.000,00, f. 10.000,00, f 7.000,00,

f 4.000,00 en f 23.300,00 en gevraagd wordt aan gehoorde wat de herkomst is van deze bedragen.)”

“Ik kan u zo niet zeggen waar deze bedragen vandaan komen, behalve het bedrag van

f 38.000,00, dat geld was uit privé of uit de videotheek afkomstig en bestemd om het aandelenkapitaal vol te storten. De andere stortingen zullen geld betreffen dat in kas was

door eerdere kasopnamen, want die zie ik ook op het overzicht wat u mij laat zien.”

2.10. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een bladzijde uit een proces-verbaal van een verhoor van J, werkzaam bij F B.V., door de FIOD. De gehoorde heeft, voor zover van belang, het volgende over eiseres verklaard:

“Ik dacht dat het een bedrijf was dat enkel en alleen op papier een autobedrijf was. Ze hebben

een aantal videotheken. Die auto’s die wij als F voor hun importeerden waren niet van hem. Die auto’s worden geen eigendom van het bedrijf.”

2.11. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een brief van de Centrale eenheid Intracommunautaire transacties ICT te Deventer van 8 maart 1999 naar aanleiding van de aangifte omzetbelasting voor het vierde kwartaal van 1998 van eiseres. In deze brief vraagt de voornoemde instantie om een specificatie van het in rubriek 3b van de bedoelde aangifte opgenomen bedrag via indiening van een Opgaaf Intracommunautaire Leveringen. Op deze brief is de volgende, handgeschreven, aantekening aangebracht:

“3B MOET NIHIL ZIJN

B”

2.12. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een brief van 22 juni 1999 van K Accountants waarin namens eiseres over de aangifte omzetbelasting voor het eerste kwartaal van 1999 het volgende wordt verklaard:

“In de aangifte omzetbelasting over voornoemde periode is een bedrag bij vraag 3a abusievelijk aangegeven. Het bedrag had bij vraag 1a aangegeven dienen te

worden.”

2.13. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een Z-kenteken geldig van 18 tot en met 24 november 1998, aangevraagd door eiseres ten behoeve van L, woonachtig aan 111 A- Road, Q, R, Verenigd Koninkrijk, voor het vervoer van een Mazda Eunos, type MX5, van Amsterdam via Rotterdam naar S, Verenigd Koninkrijk.

3. Geschil

3.1. In geschil is of eiseres recht heeft op aftrek van omzetbelasting op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) hetgeen eiseres verdedigt en verweerder bestrijdt, en of, zo dat het geval is, eiseres binnenlandse leveringen heeft verricht, waarover zij omzetbelasting is verschuldigd hetgeen verweerder verdedigt en eiseres bestrijdt.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.

3.3. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 174.920.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en naar het aangehechte proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Eiseres stelt dat zij recht op aftrek heeft omdat de ingevoerde auto’s eerst aan en vervolgens door haar zouden zijn geleverd.

Het begrip levering van een goed verwijst niet naar de eigendomsoverdracht in de door het nationale recht voorziene vormen, maar omvat elke overdrachtshandeling van een lichamelijke zaak door een partij, die de andere partij in staat stelt daadwerkelijk daarover te beschikken als ware zij de eigenaar van die zaak. Voor de beantwoording van de vraag of eiseres als ware zij eigenaar over de auto’s heeft kunnen beschikken, moet dus worden onderzocht of zij de mogelijkheid heeft gehad om te beslissen hoe of waarvoor de auto’s moesten worden gebruikt. Uit de gedingstukken leidt de rechtbank af dat eiseres deze mogelijkheid niet heeft gehad, omdat zij uitsluitend de orders van haar opdrachtgever, H, heeft opgevolgd. De heer H en niet eiseres bepaalde welke auto’s werden ingevoerd en aan wie de auto’s vervolgens werden verkocht. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat eiseres nooit enige zeggenschap over de bestemming of het gebruik van de auto’s heeft gehad.

Dit oordeel vindt bevestiging in de opmerking van de directeur van eiseres: “Ik had in principe alleen een papierwinkel in auto’s” zoals opgenomen in het proces-verbaal van verhoor van B (onderdeel 2.8).

5.2. Eiseres stelt dat zij, ingeval zij niet de macht heeft gehad om als ware zij eigenaar over de auto’s te beschikken, op eigen naam maar voor rekening van een derde overeenkomsten heeft gesloten als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de Wet. Naar het oordeel van de rechtbank faalt deze stelling, omdat uit de verklaringen onder 2.9. tot en met 2.11. kan worden afgeleid dat de opdrachtgever van eiseres zelf de auto’s in Japan bestelde, aan eiseres de opdracht gaf deze auto’s in te voeren, en vervolgens opgaf aan wie zij de verkoopfacturen voor de auto’s diende te richten en op wiens naam zij het tijdelijke kenteken diende te stellen. Niet is gebleken dat enige (contractuele) relatie heeft bestaan tussen eiseres en de koper van de ingevoerde auto’s.

5.3. Artikel 17, tweede lid, sub b, Zesde richtlijn leidt, anders dan eiseres stelt, niet tot een ander resultaat. Nu eiseres de auto’s niet zelf heeft geleverd maar uitsluitend heeft bemiddeld bij de levering door haar opdrachtgever, kan niet worden gezegd dat de auto’s voor eiseres waren bestemd. Eiseres kan derhalve geen recht op aftrek ontlenen aan artikel 17, tweede lid, sub b, Zesde richtlijn.

5.4. Ten aanzien van het beroep van eiseres op een in rechte te beschermen vertrouwen als gevolg van uitlatingen van verweerder (tijdens een tweetal gesprekken met de directeur van eiseres, zoals onder 2.9 omschreven) geldt het volgende.

De directeur van eiseres heeft tijdens gesprekken met verweerder schriftelijke stukken uit haar administratie, zoals invoerdocumenten en verkoopfacturen, laten zien en daarbij uiteengezet dat eiseres auto’s importeerde uit Japan en vervolgens doorleverde naar afnemers in het Verenigd Koninkrijk.

Zoals hiervóór omschreven is de rechtbank van oordeel dat eiseres nimmer auto’s heeft ingevoerd uit Japan en evenmin auto’s heeft uitgevoerd naar het Verenigd Koninkrijk. Nu de feitelijke gang van zaken volstrekt afwijkend is van de casuspositie zoals geschetst door de directeur van eiseres tijdens bedoelde gesprekken en verweerder derhalve onjuist is geïnformeerd over de werkelijke gang van zaken, kan reeds daarom geen sprake zijn van in rechte te beschermen vertrouwen.

5.5. Tussen partijen is niet in geschil dat indien eiseres geen recht op aftrek van de bij invoer geheven omzetbelasting heeft, de naheffingsaanslag dient te worden verminderd tot

€ 174.920.

5.6. Gelet op het onder 5.5. overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

6. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

7. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot € 174.920 en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 15 oktober 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, voorzitter, mrs. U.E. Tromp en A.M. van Amsterdam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.H.W. Verdegaal, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.