Home

Rechtbank Haarlem, 29-10-2007, BB7707, 06/9981

Rechtbank Haarlem, 29-10-2007, BB7707, 06/9981

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
29 oktober 2007
Datum publicatie
20 november 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BB7707
Formele relaties
Zaaknummer
06/9981

Inhoudsindicatie

Niet voldaan aan administratie- en bewaarplicht. Met de theoretische winstberekeningen heeft verweerder aan de op hem rustende bewijslast voldaan. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser winst dan wel omzet niet heeft verantwoord. Verweerder is geslaagd in de op hem rustende last de juistheid van de theoretische winstberekening aannemelijk te maken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/9981

Uitspraakdatum: 29 oktober 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 5.861, alsmede bij beschikking een boete van 50 percent van het opgelegde bedrag te weten € 2.930.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 augustus 2006 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 14 september 2006, ontvangen bij de rechtbank op 15 september 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2007 te Haarlem.

Namens verweerder zijn verschenen mr. A en B. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 17 augustus 2007 aan eiser op het adres a-straat 1 te Z, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TPG Post is gebleken dat de brief aan eiser op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Bij eiser is door verweerder een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003. Van dit onderzoek is op 30 maart 2005 een rapport opgemaakt.

2.2. Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van het onder 2.1. vermelde rapport, waarin onder meer als volgt is vermeld:

“(…)

2.2 Bedrijfsactiviteiten

De ondernemingsactiviteiten bestonden uit de detailhandel in slaapkamermeubilair, de detailhandel in tapijten en de detailhandel in leren kleding. Het slaapkamermeubilair en de tapijten werden verkocht in Q, de leren kleding werd verkocht vanuit de panden aan de b-straat te Z en c-straat te R.

Belastingplichtige verklaarde dat bij de onderneming geen werknemers in dienst waren. Er was wel een aantal personen dat hem belangeloos hielp.

2.3 Administratie

De administratie bestaat uit inkoopfacturen, verkoopbonnen en een aantal kladaantekeningen die inbeslaggenomen zijn bij een strafrechtelijk onderzoek dat tegen belastingplichtige gevoerd werd. Naast die bescheiden is er geen administratie bijgehouden of bewaard.

2.3.1 Niet voldoen aan de administratieplicht

De administratie van de belastingplichtige voldoet niet aan de wettelijke eisen.

De administratie is zodanig gevoerd dat niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van belastingplichtige en andere voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken.

2.3.2 Niet voldoen aan de bewaarplicht

De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. De volgende onderdelen van de administratie zijn niet bewaard:

- diverse inkoop- en kostenfacturen;

- verkoopadministratie;

- kas- en bankbescheiden.

Tot het moment van het instellen van het strafrechtelijke onderzoek in 2004 was belastingplichtige niet bekend bij de belastingdienst als ondernemer. Hij had nimmer melding gemaakt van zijn activiteiten. (…)”

2.3. De resultaten van het boekenonderzoek zijn bij brief van 21 april 2005 aan eiser medegedeeld. Bij separate brief die gelijktijdig is verzonden heeft verweerder tevens de voorgenomen vergrijpboete aangekondigd.

3. Geschil

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder terecht de onder 1 genoemde naheffingsaanslag heeft opgelegd, welke vraag eiser ontkennend en verweerder bevestigend beantwoordt.

3.2. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verklaart de rechtbank het beroep ongegrond indien de vereiste aangifte niet is gedaan, dan wel niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 AWR, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

4.2. In artikel 52 AWR is, voor zover relevant, bepaald dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en alles betreffende hun bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. De administratie dient zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is.

4.3. De bewijslast dat de naheffingsaanslagen tot het juiste bedrag zijn vastgesteld ligt op grond van de normale regels voor de verdeling van de bewijslast in de eerste plaats bij verweerder.

Met de theoretische winstberekeningen, zoals weergegeven in het rapport, heeft verweerder aan de op hem rustende bewijslast voldaan. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser winst dan wel omzet niet heeft verantwoord. De rechtbank acht verweerder geslaagd in de op hem rustende last de juistheid van de theoretische winstberekening aannemelijk te maken.

4.4. In zoverre kan het beroep niet tot gegrondverklaring leiden.

4.5. De rechtbank onderzoekt vervolgens ambtshalve of sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, lid 1, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarbij de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37 984, BNB 2005/337, als leidraad neemt.

4.6. De strafvervolging is naar het oordeel van de rechtbank aangevangen na de kennisgeving van 21 april 2005, aangezien eiser aan deze kennisgeving redelijkerwijs de verwachting heeft kunnen ontlenen dat er een boete zou worden opgelegd. Tussen dit tijdstip en het tijdstip waarop de rechtbank uitspraak doet is een periode van twee jaren en zes maanden verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is met de duur van de behandeling van het bezwaar en het beroep tegen de boetebeschikking de redelijke termijn van artikel 6, lid 1, van het EVRM overschreden nu deze een termijn van twee jaren na de aanvang van de strafvervolging heeft overtroffen. Niet gebleken is dat dit procesverloop in betekenende mate door eiser is beïnvloed. Deze overschrijding van de redelijke termijn wordt naar het oordeel van de rechtbank ook overigens niet gerechtvaardigd door bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak. Evenmin is in dit kader van belang dat eiser tijdens de hoorzitting heeft aangegeven geen bezwaar (meer) te zullen richten tegen de opgelegde boete.

4.7. Het voorgaande houdt in dat er aanleiding is de boete te matigen tot 90 percent van de eerder opgelegde boete, en de rechtbank vermindert zodoende de opgelegde boete met een bedrag gelijk aan 10 percent van € 2.930 (zijnde een bedrag van € 293).

4.8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vermindert de boete tot € 2.637, vernietigt de uitspraak op bezwaar in zoverre en handhaaft deze voor het overige;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 141 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 29 oktober 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, voorzitter, mr. A.J. Roke en mr. A. van Dongen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.H.W. Verdegaal, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.