Home

Rechtbank Haarlem, 05-11-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:3125 BB8702, 07/2585

Rechtbank Haarlem, 05-11-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:3125 BB8702, 07/2585

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
5 november 2007
Datum publicatie
11 december 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BB8702
Zaaknummer
07/2585

Inhoudsindicatie

Douane. In beroep heeft eiseres een gewaarmerkte kopie van een aangifte ten invoer overgelegd en daarmee het bewijs van de regelmatigheid van het communautair douanevervoer geleverd. Vernietiging UTB.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Procedurenummer: AWB 07/2585

Uitspraakdatum: 5 november 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan eiseres is met dagtekening 12 januari 2007 met kenmerk 00 een uitnodiging tot betaling (UTB) uitgereikt ten bedrage van € 5.563,25 aan verschuldigde douanerechten en € 14.784,47 aan omzetbelasting.

1.2. Na bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 23 maart 2007 de UTB gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 4 april 2007, ontvangen bij de rechtbank op 5 april 2007, beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2007 te Haarlem. Eiseres is door de griffier bij fax, verzonden op 21 augustus 2007 naar het door eiseres op haar briefpapier aangegeven faxnummer, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Namens eiseres is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A.

Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op 16 februari 2006 heeft eiseres aangifte gedaan tot plaatsing onder de regeling extern communautair douanevervoer van een zending cacaoboter. Op het ter zake opgemaakte document T1, met het [nummer ], is als lidstaat van bestemming [land] vermeld. Als kantoor van vertrek is Schiphol vermeld.

2.2. Omdat geen terugmelding werd gedaan van de regelmatige beëindiging van dit vervoer, heeft verweerder op 22 maart 2006 aan eiseres een verzoek om nadere inlichtingen gestuurd, waaronder een verzoek het bewijs te leveren dat het douanevervoer op regelmatige wijze is beëindigd. Eiseres heeft niet op deze brief gereageerd. Verweerder heeft vervolgens de onder 1.1. genoemde UTB verzonden.

2.3. In beroep heeft eiseres een gewaarmerkte kopie van een aangifte ten invoer [nummer] overgelegd, voorzien van een naamstempel, handtekening en douanestempel met datum 26 maart 2007, waarop met pen het volgende is geschreven: “[nummer]”. Voorts heeft eiseres in beroep een gewaarmerkte kopie van het controle-exemplaar [nummer] overgelegd, voorzien van douanestempels, naamstempel en handtekening. Op dit document is met pen geschreven: “charges collected, [nummer]”. Beide documenten hebben betrekking op een zending van 25.000 kilo cacaoboter in bulk die op 16 februari 2006 werd vervoerd van Nederland naar [land].

2.4. Naar aanleiding van de bijlagen bij het beroepschrift heeft verweerder op 15 juni 2007 een elektronisch nasporingsverzoek aan het opgegeven kantoor van bestemming te [land] verzonden, welk vooralsnog zonder resultaat is gebleven.

3. Geschil

3.1. In geschil is of verweerder de UTB terecht heeft opgelegd.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de UTB.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 96 van het Communautair Douanewetboek (CDW) heeft eiseres als aangever de verplichting om de goederen binnen de gestelde termijn ongeschonden bij de douane aan te brengen op het kantoor van bestemming met inachtneming van de getroffen identificatiemaatregelen alsmede om de bepalingen van het communautair douanevervoer na te leven.

4.2. Eiseres heeft gesteld dat de goederen zijn aangebracht op het kantoor van bestemming en/of dat de goederen in [land] een douanebestemming hebben gekregen. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om alsnog het bewijs te leveren dat de goederen in [land] een douanebestemming hebben gekregen. In het tweede en derde lid van artikel 365 van de Uitvoeringsverordening CDW (UCDW) is een opsomming gegeven van de documenten waarmee de regelmatigheid van het vervoer kan worden aangetoond, namelijk: (i) een door de douaneautoriteiten van de lidstaat van bestemming gewaarmerkt document dat de identificatie van de betrokken goederen bevat en waaruit blijkt dat deze bij het kantoor van bestemming zijn aangebracht; of (ii) een douanedocument, of een kopie of fotokopie daarvan, dat voldoende gegevens ter identificatie van de betrokken goederen bevat en waaruit blijkt dat deze in een derde land een douanebestemming hebben gekregen. De kopie of fotokopie van het document moet door de instantie die het originele document heeft geviseerd, door een officiële instantie van het betrokken derde land of door een officiële instantie van een der lidstaten voor eensluidend zijn gewaarmerkt.

4.3. Ter voldoening aan de onder 4.2. genoemde bewijslast heeft eiseres de onder 2.3. vermelde bescheiden overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de overgelegde bescheiden, gelet op het tweede en derde lid van artikel 365 UCDW, het bewijs van de regelmatigheid van het communautair douanevervoer geleverd. Derhalve moet de onder 1.1. genoemde UTB worden vernietigd.

4.4. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB), zijn ter zake van de belasting bij invoer de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet van overeenkomstige toepassing. Gelet op hetgeen onder 4.3. is overwogen en beslist, is evenmin een omzetbelastingschuld in de zin van de Wet OB ontstaan.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de UTB;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 5 november 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. G.W.S. de Groot en mr. A.J. Roke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.