Home

Rechtbank Haarlem, 23-08-2007, BB8728, 06-9268

Rechtbank Haarlem, 23-08-2007, BB8728, 06-9268

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
23 augustus 2007
Datum publicatie
10 december 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BB8728
Zaaknummer
06-9268

Inhoudsindicatie

Loonbelasting. Toepassing anoniementarief. Eiseres had redelijkerwijs moeten onderkennen dat de identiteitsbewijzen vals waren.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

Procedurenummer: AWB 06/9268

Uitspraakdatum: 23 augustus 2007

Uitspraak van de meervoudige belastingkamer in het geding tussen

X, handelend onder de naam schoonmaakbedrijf R, wonende te Y eiseres,

gemachtigde: B, h.o.d.n. A B.V. te Y,

en

de inspecteur (Belastingdienst/P), verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1999 tot en met mei 2002 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer 000.00.000.A.0000) opgelegd, vermeerderd met heffingsrente, alsmede bij beschikking een boete.

1.2 Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 14 juli 2006, gemotiveerd in een brief aan eiseres van 27 juni 2006, de naheffingsaanslag verminderd tot € 272.856, de heffingsrente dienovereenkomstig aangepast, en de boete verminderd tot € 50.000.

1.3 Eiseres heeft daartegen bij beroepschrift van 7 augustus 2006, aangevuld op 3 november 2006, beroep ingesteld. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag, de boete en de aanslag heffingsrente, kosten rechtens.

1.4 Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Verweerder concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

1.5 Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder vóór de zitting nadere stukken ingediend en afschrift van deze stukken aan eiseres gezonden. Voorts heeft verweerder een geanonimiseerde kopie overgelegd van de uitspraak van deze rechtbank van 21 mei 2007 in de zaak van E BV tegen verweerder met zaaknummer 05/1498.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2007 te Haarlem. Eiseres is daar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen C en D.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. De onderneming van eiseres was een eenmanszaak. Zij is de onderneming gestart op 1 augustus 1998. De activiteiten bestaan uit het uitoefenen van een schoonmaakbedrijf.

In 1999 waren er twee werknemers in dienst, in 2000 20, in 2001 24 en in 2002 29 werknemers.

2.2. E BV heeft de onderneming van eiseres per 1 juni 2002 overgenomen.

2.3. Op 18 september 2002 heeft verweerder een boekenonderzoek aangekondigd. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting over tijdvak 1999 t/m 31 mei 2002. Verweerder heeft een rapport opgemaakt dat is gedateerd 19 november 2002. In paragraaf 3.1.3 concludeert verweerder dat van een aantal werknemers verzuimd is de identiteit vast te stellen aan de hand van een voorgeschreven document en/of dat geen deugdelijke kopie van het identificatiedocument is bewaard. Voor 1999 ging het om 1 werknemer, voor 2000 om 14, voor 2001 om 16 en voor 2002 om 20 werknemers. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder zich ten aanzien van 14 werknemers, die in (delen van) de periode 1999/2002 in dienst waren op het standpunt gesteld dat de identiteit niet juist is vastgesteld en de naheffingsaanslag, gebaseerd op de aan die werknemers in de periode 1999/2002 uitbetaalde lonen, dienovereenkomstig verminderd. In 13 gevallen gaat het om werknemers waarvan een kopie van een Nederlands paspoort aan de loonadministratie is toegevoegd. In één geval, de heer F, gaat het om een Nederlands vreemdelingendocument.

2.4. In de uitspraak van deze rechtbank van 21 mei 2007 in de zaak van E BV tegen verweerder met zaaknummer 05/1498 vormde de kenbaarheid van gebreken in merendeels dezelfde kopieën van identiteitsdocumenten van dezelfde werknemers onderwerp van geschil.

3. Geschil

3.1 In geschil is of verweerder terecht geoordeeld heeft dat eiseres ten aanzien van de 14 werknemers het zogenaamde anoniementarief had moeten toepassen, omdat eiseres de identiteit van die werknemers niet op de juiste wijze heeft vastgesteld. Voorts is in geschil of verweerder terecht en tot het juiste bedrag een boete heeft opgelegd.

3.2 Eiseres voert in beroep aan dat zij volledig aan haar verplichting tot vaststelling van de identiteit heeft voldaan. Zij heeft kopieën van originele documenten gemaakt en deze toegevoegd aan de loonadministratie. Die kopieën zijn in de loop der tijd wellicht vervaagd. Voorlichting over invulling van de identificatieplicht schoot vóór 2004 tekort. Eventuele fouten in de identiteitsbewijzen waren voor haar niet kenbaar. Als niet kenbaar gelden: verschillende lettertypes, foto niet herkenbaar, naam en schrijfwijze komen niet overeen. Naheffing en boete zijn daarom niet terecht, aldus eiseres.

3.3 Verweerder acht het onwaarschijnlijk dat eiseres van originele paspoorten een kopie heeft gemaakt en dat eiseres in het identificatietraject te goeder trouw is geweest. Ondanks het feit dat de Belastingdienst geen folder heeft samengesteld inzake de controle van de identificatiebewijzen, acht verweerder de gebreken zo in het oog springend, dat eiseres die gebreken vanaf 1999 had moeten onderkennen. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat hij eiseres in het kader van de boeteoplegging grove schuld verwijt omdat eiseres aan opzet grenzend verwijtbaar en grof onachtzaam heeft gehandeld door bij de identificatiecontrole de gebreken in de identiteitsbewijzen niet te onderkennen, waardoor zij ten onrechte het anoniementarief niet heeft toegepast. Mede gezien de lange doorlooptijd heeft verweerder de boete gematigd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge artikel 28, aanhef en onderdeel f, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964), zoals dat luidde in de periode 1999-2002, is de inhoudingsplichtige volgens bij ministeriële regeling te stellen regels gehouden de identiteit van de loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genietende werknemer vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (Stb. 1993, 660), alsmede de aard, het nummer en een afschrift van dat document in de loonadministratie op te nemen. Aan deze verplichting tot vaststelling van de identiteit heeft de inhoudingsplichtige niet voldaan, indien hij had moeten constateren dat het identificatiedocument dat de werknemer hem toont, gebreken vertoont en daarmee als vals moet worden bestempeld. Van een inhoudingsplichtige mag verwacht worden dat hij de valsheid van het document constateert, indien sprake is van één of meer in het oog springende fouten of afwijkingen in het document.

4.2 Onder meer ingeval de identiteit van een werknemer niet is vastgesteld en opgenomen in de loonadministratie overeenkomstig artikel 28, onderdeel f, van de Wet LB 1964, is ingevolge artikel 26b Wet LB 1964 het zogenoemde anoniementarief van toepassing.

4.3 Ten aanzien van vier werknemers, G, H, F en I, heeft eiseres ter zitting aangegeven zich alsnog te kunnen vinden in de beoordeling van verweerder dat zij ten aanzien van deze personen het anoniementarief had moeten toepassen vanwege kenbare gebreken in de identiteitsdocumenten.

4.4 Ten aanzien van door verweerder in de andere documenten aangewezen gebreken heeft eiseres ter zitting aangegeven met de huidige wetenschap (het merendeel van de) gebreken thans ook te onderkennen, maar zij acht die gebreken niet zodanig in het oog springend, dat zij reeds vóór 2004 had moeten constateren dat het ging om valse kopieën. De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit standpunt met betrekking tot de kenbaarheid in de periode 1999/2002 van de gebreken in die identiteitsbewijzen het volgende.

4.5 Op de foto’s in de overgelegde kopieën van Nederlandse paspoorten, allen van het model van na 1997, van de overige 8 werknemers, behalve de beide J/K en L, staan rechts bovenin niet de letters “NL”, onderin ontbreekt een (alfa-) numerieke code en is er geen kartelrand aan de rechterzijde van de foto. Dat in zoverre sprake is van gebreken is niet langer in geschil. Dit gebrek is – zelfs op de kopie - zo in het oog springend, dat eiseres dit gebrek bij controle van de originele documenten ook zonder dat verweerder nader informatiemateriaal had verstrekt, redelijkerwijze had moeten onderkennen. Dat op de pagina met houdergegevens van deze paspoorten een blauwe golvende tekst “Koninkrijk der Nederlanden” ontbreekt, merkt de rechtbank, anders dan verweerder, in dit verband niet aan als een gebrek nu de mogelijkheid bestaat dat de blauwe tekst bij het kopiëren niet goed is doorgekomen.

4.6. In de kopieën van de paspoorten van de werknemers M, N, O en L is bovendien opvallend sprake van het gebruik van verschillende lettertypen in de verschillende regels met persoonsgegevens naast de foto. Ook dit gebrek is in deze kopieën in het oog springend en eiseres had dit gebrek in redelijkheid kunnen en moeten onderkennen.

4.7 In de kopieën van de paspoorten van de werknemers P, K, Q, R en S vertonen tekst en achtergrond op de kopie van het paspoort onverklaarbare scherpteverschillen. Ook in verband met deze constatering had eiseres in redelijkheid moeten twijfelen aan de echtheid van deze overgelegde paspoorten. Anders dan eiseres nog heeft gesteld valt niet in te zien dat deze afwijking in de kopie een gevolg zou zijn van vervaging van de kopie, nu deze vervaging niet mede de letters op de kopie betreft.

4.8 In de kopieën van de paspoorten van M en de beide K is in de een na onderste regel een andere naam vermeld dan in de personaliaregels naast de foto. Ook dit gebrek is zodanig in het oog springend dat eiseres dat had moeten onderkennen.

4.9 Daar komt nog bij dat de foto’s op de kopieën van de paspoorten van T, O, Q, L, U, R en S zodanig vaag, donker of kennelijk scheef zijn afgeknipt, dat eiseres mede daarin aanleiding had moeten zien voor twijfel aan de echtheid van die documenten. In combinatie met de andere gebreken aan die paspoorten is sprake van in het oog springende fouten en afwijkingen.

4.10 Gelet op het voorgaande had eiseres van de hier besproken 14 identiteitsdocumenten redelijkerwijs moeten onderkennen dat haar valse of vervalste identiteitsbewijzen waren overgelegd, zodat zij ten aanzien van die 14 werknemers het anoniementarief had moeten toepassen.

4.11 Aan voormeld oordeel doet niet af de stelling van eiseres dat verweerder tekort is geschoten in het verstrekken van informatie over de inhoud van de identificatie- en verificatieplicht en dat dit tekortschieten niet voor rekening van eiseres kan worden gebracht. Daargelaten de juistheid van deze stelling, had eiseres voornoemde gebreken ook zonder zulke informatie moeten constateren. De omstandigheid dat verweerder in de bezwaarfase met betrekking tot een aantal identiteitsbewijzen is teruggekomen op zijn stelling dat sprake was van kenbare gebreken, brengt hierin geen verandering.

4.12 Verweerder is derhalve terecht tot de naheffing, waarvan de hoogte overigens niet in geschil is, overgegaan.

4.13 Verweerder heeft ook een vergrijpboete kunnen opleggen op grond van artikel 67f Algemene wet inzake rijksbelastingen. Onder de omstandigheden van het geval is het aan grove schuld van eiseres te wijten dat zij niet het anoniementarief heeft toegepast en is dus daardoor de loonbelasting gedeeltelijk niet betaald. De hiervoor geschetste gebreken in de aan eiseres getoonde Nederlandse paspoorten en het Nederlandse vreemdelingendocument zijn van dien aard, dat eiseres ook in de periode 1999/2002 en dus zonder nadere, van de belastingdienst afkomstige informatie over identiteitsbewijzen de gebreken in de identiteitsdocumenten had moeten onderkennen. Deze handelwijze van eiseres grenst in laakbaarheid aan opzet. De boete is tegen die achtergrond, mede gelet op het feit dat verweerder niet de standaard 25 % heeft toegepast maar de boete vanwege het grote tijdsverloop heeft gematigd, passend en geboden. Voor verdergaande matiging ziet de rechtbank geen aanleiding.

4.14 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 23 augustus 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mrs. G.W.J. Harten en A.M. van Amsterdam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Anderluh - Vanherck, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.