Home

Rechtbank Haarlem, 17-10-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:3086 BB9102, 06/1816

Rechtbank Haarlem, 17-10-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:3086 BB9102, 06/1816

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
17 oktober 2007
Datum publicatie
17 december 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BB9102
Zaaknummer
06/1816

Inhoudsindicatie

Douane. De EUR-1 certificaten zijn niet door de Bulgaarse autoriteiten afgegeven. Niet vaststaat dat goederen van Bulgaarse oorsprong zijn. Geen aanspraak op preferentieel tarief.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Procedurenummer: AWB 06/1816

Uitspraakdatum: 17 oktober 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde: A,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 20 december 2004 een uitnodiging tot betaling (UTB), uitgereikt ten bedrage van € 19.101,91 aan douanerecht.

1.2. Eiseres heeft daartegen bij brief van 4 februari 2005, ontvangen bij verweerder op 8 februari 2005, bezwaar gemaakt.

1.3. Verweerder heeft bij brief van 10 februari 2005 de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en het bezwaar ontvankelijk verklaard.

1.4. Bij uitspraak op bezwaar van 15 december 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

1.5. Eiseres heeft daartegen bij brief van 23 januari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 25 januari 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2007 te Haarlem.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde mr. A. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. B en C.

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiseres. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres heeft op 3 september 2003 een aangifte ten invoer gedaan waarbij zij verschillende soorten kleding uit Bulgarije aangaf tegen een preferentieel tarief van nul percent. De aangiften luidden als volgt:

Aangifte IM-4 Datum Goederencode Certificaat EUR-1 Douanewaarde Artikel

0000 03-09-2003 6201 9300 00 [nummer 1] € 53.774,00 1

6204 6231 90 € 149,00 2

6202 9300 00 € 9.968,00 3

0000 03-09-2003 6110 3091 00 [nummer 2] € 81.547,00 1

6204 2280 90 € 1.167,00 2

6202 9300 00 € 9.968,00 3

2.2. Verweerder heeft een controle na invoer verricht. De controle betrof de geldigheid van de bij voornoemde aangiften overgelegde certificaten van oorsprong (EUR-1). De uitkomst van de controle was voor verweerder aanleiding om met dagtekening 20 december 2004 aan eiseres de in het geding zijnde UTB uit te reiken ten bedrage van € 19.101,91, zijnde 12,2 percent van de door eiseres aangegeven douanewaarde van voornoemde goederen.

2.3. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een EUR-1 met kenmerk [nummer 1] waarin, voor zover van belang, is vermeld:

“(…)11. CUSTOMS ENDORSEMENT (…) Customs ofice (…) 5103 Issuing country or territory (…) BULGARIA (…) (handtekening geanonimiseerd) [stempel] (…)

12. DECLARATION BY THE EXPORTER I, the undersigned, declare that the goods described above meet the conditions required for the issue of this certificate (…) BULGARIA, SOFIA 12.08.03 (handtekening geanonimiseerd) [stempel] (…)

13. REQUEST FOR VERIFICATION, to: (…) MINISTRY OF FINANCE GENERAL CUSTOMS DIRECTORATE 1, Aksakov str. 1040 Sofia

Verification of the authenticity and accuracy of this certificate is requested (…) Arnhem, 13.01.2004 (…) (handtekening geanonimiseerd) [stempel] (…)

14. RESULT OF VERIFICATION (…) does not meet the requirements as to autenticity and accuracy (…) Sofia, 13.09.2004 (…) (handtekening geanonimiseerd) [stempel] (…)”

2.4. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een brief van National Customs Agency, central Customs Directorate, Ministy of Finance, Republic of Bulgaria van 14 september 2004, waarin, voor zover van belang, is vermeld:

“Certificate EUR.1 [nummer 1] is not issued by the Bulgarian customs autorities. Therefore the goods do not qualify for preferential treatment.”

2.5. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een EUR-1 met kenmerk [nummer 2] waarin, voor zover van belang, is vermeld:

“(…)11. CUSTOMS ENDORSEMENT (…) Customs ofice (…) 5103 Issuing country or territory (…) BULGARIA (…) (handtekening geanonimiseerd) [stempel] (…)

12. DECLARATION BY THE EXPORTER I, the undersigned, declare that the goods described above meet the conditions required for the issue of this certificate (…) BULGARIA, SOFIA 12.08.03 (handtekening geanonimiseerd) [stempel] (…)

13. REQUEST FOR VERIFICATION, to: (…) MINISTRY OF FINANCE GENERAL CUSTOMS DIRECTORATE 1, Aksakov str. 1040 Sofia

Verification of the authenticity and accuracy of this certificate is requested (…) Arnhem, 13.01.2004 (…) (handtekening geanonimiseerd) [stempel] (…)

14. RESULT OF VERIFICATION (…) does not meet the requirements as to autenticity and accuracy (…) Sofia, 13.09.2004 (…) (handtekening geanonimiseerd) [stempel] (…)”

2.6. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een brief van National Customs Agency, central Customs Directorate, Ministy of Finance, Republic of Bulgaria van 14 september 2004, waarin, voor zover van belang, is vermeld:

“Certificate EUR.1 [nummer 2] is not issued by the Bulgarian customs autorities. Therefore the goods do not qualify for preferential treatment.”

3. Geschil

In geschil is of eiseres tijdig in bezwaar is gekomen tegen de aan haar uitgereikte UBT. Zo ja, dan is in geschil of de UTB terecht is opgelegd.

In het bijzonder is in geschil of de ingevoerde goederen de oorsprong Bulgarije hadden. Indien door eiseres aan de goederen ten onrechte de oorsprong Bulgarije is toegekend, is eveneens in geschil of verweerder gelet op artikel 220, lid 2, onderdeel b, van het Communautair Douanewetboek (CDW) ten onrechte tot een boeking achteraf is overgegaan.

4. Standpunten van partijen

Ontvankelijkheid van het bezwaar

4.1. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift aangegeven dat het erg lastig voor haar was om binnen de wettelijke termijn te reageren. In de ontvangstbevestiging heeft verweerder de door eiseres aangevoerde reden van vertraging acceptabel geacht. In de uitspraak op bezwaar geeft verweerder aan dat de beslissing om het bezwaar ontvankelijk te verklaren op een vergissing berust. Eiseres stelt dat verweerder niet op een eerder genomen beslissing terug kan komen. Verweerder bevestigt dit in het verweerschrift.

Artikel 220, lid 2 letter b, CDW

4.2. Eiseres doet een beroep op artikel 220, lid 2, onderdeel b, van het CDW en stelt dat, indien mocht blijken dat de certificaten, alhoewel ze er authentiek uitzien, vals zijn, het voor eiseres vaststaat dat er door de Bulgaarse douaneautoriteiten, die de certificaten hebben afgestempeld, dan wel door de Nederlandse douane een vergissing is begaan in de zin van artikel 220 van het CDW.

Verweerder stelt dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten, zoals genoemd in artikel 220 CDW, omdat er geen sprake is van een actieve gedraging van de douane. De drie eisen van artikel 220, lid 2, onderdeel b, CDW zijn cumulatief, verweerder ziet geen reden af te zien van de onderhavige boeking achteraf.

Oorsprong van de goederen

4.3. Eiseres stelt dat de Bulgaarse autoriteiten hadden moeten controleren of de goederen de aangegeven oorsprong hadden omdat eiseres niet over middelen beschikt om dat te controleren. Eiseres stelt voorts dat de oorsprongscertificaten naar vorm volkomen regelmatig zijn en dat er van materiële valsheid geen sprake kan zijn.

Verweerder stelt dat de Bulgaarse autoriteiten op 14 september 2004 hebben verklaard dat de EUR-1 certificaten niet door de Bulgaarse autoriteiten zijn afgegeven en dat de goederen daarom niet voor een preferentiële behandeling in aanmerking kunnen komen. Verweerder acht het voorstelbaar dat het eiseres ten tijde van de aangiften niet duidelijk was dat er sprake was van niet geldige EUR-1 certificaten. Met het blote oog is aan het formulier niet te zien, noch aan de stempelafdruk of aan de handtekening, dat het ongeldige EUR-1 certificaten betreft. Aan een afgevende instantie kan worden gevraagd een controle achteraf te doen. Voor een periode van drie jaar na aanvaarding van een aangifte moet hiermee altijd rekening worden gehouden. Verweerder wijst erop dat iedere betrokkene in het internationale handelsverkeer weet dat achteraf altijd nog forse financiële consequentie kunnen voortvloeien uit het gebruik van oorsprongscertificaten en dat van eiseres als douaneaangever verwacht mag worden dat zij op de hoogte is van deze risico’s en zich daarvoor zonodig verzekert.

Verweerder merkt op dat eiseres in het hoorgesprek te kennen gegeven heeft dat de goederen vermoedelijk uit China afkomstig zijn.

Inzagerecht

4.4. Eiseres stelt dat verweerder niet alle correspondentie met de Bulgaarse autoriteiten heeft overgelegd. Verweerder bestrijdt dit.

Mededeling douaneschuld

4.5. Ter zitting heeft eiseres de vraag gesteld of verweerder de medegedeelde douaneschuld vooraf geboekt heeft en verwijst naar het arrest Molenbergnatie NV van het Europese Hof van Justitie, zaak nr. C-201/04 van 23 februari 2006.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. De ontvankelijkheid van het bezwaar

5.1.1. De rechtbank stelt voorop dat niet is gesteld of gebleken dat de uitnodiging tot betaling aan eiseres is bekendgemaakt na de datum van de dagtekening - 20 december 2004 - daarvan. Gelet op het bepaalde in artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ving de bezwaartermijn derhalve aan op 21 december 2004. In aanmerking nemende de termijn van zes weken waarbinnen op grond van artikel 6:7 van de (Awb) bezwaar moet worden ingediend, moet worden vastgesteld dat het door eiseres op 8 februari 2005 ingediende bezwaarschrift buiten de termijn is ingekomen. Nu geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat eiseres niet in verzuim is geweest, is het bezwaarschrift niet-ontvankelijk.

5.1.2. Ingevolge artikel 236, eerste en tweede lid, van het CDW wordt overgegaan tot terugbetaling van rechten bij invoer wanneer wordt vastgesteld dat het bedrag van de rechten op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd was, dan wel in strijd met artikel 220, tweede lid, van het CDW werd geboekt. Een dergelijke terugbetaling wordt krachtens artikel 236, tweede lid, eerste alinea, van het CDW verleend indien bij het betrokken douanekantoor vóór het verstrijken van een termijn van drie jaren, te rekenen vanaf de datum waarop genoemde rechten aan schuldenaar zijn medegedeeld, een daartoe strekkend verzoek wordt ingediend.

5.1.3. In aanmerking nemende dat het bezwaarschrift tegen het bedrag dat als douanerecht in de UTB is nagevorderd, ertoe strekt dat het nagevorderde bedrag geheel of gedeeltelijk wordt kwijtgescholden dan wel wordt terugbetaald omdat het bedrag - naar de mening van eiseres - wettelijk niet verschuldigd was, is de rechtbank van oordeel dat het bezwaarschrift moet worden aangemerkt als een verzoek om terugbetaling in de zin van artikel 236 van het CDW. Daaraan doet niet af dat in het bezwaarschrift niet uitdrukkelijk is vermeld dat het bezwaar strekt tot terugbetaling of kwijtschelding van het in de bestreden UTB vervatte bedrag aan belasting.

5.1.4. Nu de UTB waarbij de verschuldigdheid van rechten aan eiseres is medegedeeld, is gedateerd op 20 december 2004 en eiseres als verzoek om terugbetaling aan te merken geschrift op 8 februari 2005 bij verweerder is ingekomen, derhalve binnen een termijn van drie jaren na deze mededeling, dient te worden geoordeeld dat het verzoek om terugbetaling tijdig is ingediend en als zodanig in behandeling had moeten worden genomen. Verweerder had hierop een beschikking moeten nemen.

5.1.5. Nu verweerder in zijn uitspraak op bezwaar inhoudelijk is ingegaan op de gronden die eiseres heeft aangevoerd, kan de rechtbank overgaan tot inhoudelijke behandeling van het verzoek ingevolge artikel 236 van het CDW. Nu de rechten van eiseres op een inhoudelijke behandeling hiermee niet zijn geschaad zal de rechtbank het verzoek, mede uit proces-economische overwegingen niet terugwijzen naar verweerder maar zelf behandelen. Ter zitting hebben partijen desgevraagd verklaard hiertegen geen bezwaren te hebben.

5.2. Navordering rechten bij invoer

5.2.1. Eiseres beroept zich op het arrest Molenbergnatie NV en stelt dat haar niet duidelijk is of verweerder, voorafgaande aan de invordering, het bedrag ingeboekt heeft. De rechtbank acht, onder verwijzing naar hetgeen verweerder ter zitting over de procedure bij het inboeken heeft verklaard, aannemelijk dat de UTB na de boeking is verzonden. Nu hiermee de noodzaak om de draagwijdte van genoemd arrest met betrekking tot deze zaak te onderzoeken is komen te vervallen, heeft de rechtbank dit achterwege gelaten.

5.3. Oorsprong van de goederen.

5.3.1. Eiseres heeft bij aangifte ten invoer aanspraak gemaakt op een preferentieel tarief. Hiertoe heeft zij de onder 2.1. genoemde certificaten overgelegd. Door eiseres is gesteld dat de certificaten voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd onder artikel 220, tweede lid onderdeel b, van het CDW. Verweerder stelt dat dit artikel niet van toepassing is omdat het uitgaat van afgifte van de documenten door de Bulgaarse autoriteiten. Deze autoriteiten hebben aangegeven dat de documenten niet van hen afkomstig zijn, zoals blijkt uit de onder 2.4 en 2.6 genoemde brieven. Nu verder geen argumenten zijn aangevoerd dat deze brieven niet juist zouden zijn gaat de rechtbank ervan uit dat de documenten niet zijn uitgegeven door de daartoe bevoegde autoriteiten. De rechtbank baseert haar oordeel mede op jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie waaronder het arrest van 14 mei 1996 (gevoegde zaken C-153/94 en C-204/94) Faroe Seafood Co. Ltd e.a. punt. 16.

5.3.2. De stelling van eiseres dat er sprake is van een vergissing van de Bulgaarse autoriteiten en dat de Bulgaarse autoriteiten de documenten hebben gezien en verplicht waren de goederen ter plaatse te controleren waardoor sprake zou zijn van een actieve gedraging, wordt door verweerder weersproken omdat zijns inziens niet vaststaat dat de goederen tegelijk met de documenten op het kantoor van uitvoer zijn aangeboden. Verweerder betwist bovendien dat het kantoor van uitvoer de verplichting heeft de oorsprong van de goederen ter plaatse te controleren. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestaan van de door eiseres gestelde verplichting - wat daar ook verder van zij - niet aannemelijk gemaakt en is daar ook overigens niets van gebleken.

5.3.3. Het vorenoverwogene in aanmerking genomen concludeert de rechtbank dat niet vaststaat dat de goederen van Bulgaarse oorsprong zijn, dat derhalve door eiseres ten onrechte gebruik is gemaakt van het preferentiële tarief en dat verweerder verplicht was om het niet geboekte bedrag aan rechten dat voortvloeit uit een douaneschuld achteraf te boeken.

5.4. Op grond van het onder 5.1.4. overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. Op grond van het onder 5.3.3. overwogene blijft de aan eiseres uitgereikte UTB in stand.

6. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door eiseres genoemde proceskosten, te weten reiskosten, wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 159.

7. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- leest de uitspraak op bezwaar als ware het een uitspraak op bezwaar op een verzoek ingevolge artikel 236 van het CDW;

- laat de UTB in stand;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.125, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2007 en op dezelfde dag uitgesproken door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. G.W.S. de Groot en mr. A. van Dongen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.