Rechtbank Haarlem, 20-11-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:2669 BB9755, 07/214
Rechtbank Haarlem, 20-11-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:2669 BB9755, 07/214
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 20 november 2007
- Datum publicatie
- 17 januari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2007:BB9755
- Zaaknummer
- 07/214
Inhoudsindicatie
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van vervaardiging van een onroerende zaak gelet op de aard van de verbouwing van het pand, waarbij bepalend is dat de functie van kantoorpand behouden is gebleven. De aanwendingsmogelijkheden van het pand (kantoorpand) zijn niet ingrijpend gewijzigd, evenmin als het uiterlijk.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/214
Uitspraakdatum: 20 november 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Mr. X,
A,
drs. B,
alle wonende te Z, eisers,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij akte van levering van 18 november 2005 hebben eisers de hierna vermelde onroerende zaak in eigendom verkregen, waarbij op aangifte een bedrag van € 76.500 aan overdrachtsbelasting is voldaan. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 7 november 2006 geen teruggaaf van overdrachtsbelasting verleend.
Eisers hebben daartegen bij brief van 13 december 2006, ontvangen bij de rechtbank op 15 december 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2007 te Haarlem.
Namens eisers zijn daar verschenen mr. X, bijgestaan door de gemachtigde van eisers drs. D. Namens verweerder zijn verschenen E en F.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Bij notariële akte van levering van 18 november 2005 hebben eisers de eigendom verkregen van het pand aan de a-straat 1 te Z (hierna: het pand). De koopprijs bedroeg € 1.275.000.
2.2. Vóór de levering is het pand gerenoveerd. Voordien vormde het pand kadastraal één geheel met het pand aan de a-straat 2 te Z. A-straat 2 fungeerde als het hoofdgebouw met ontvangstruimte en had een voor- en achteringang. A-straat 1 beschikte niet over een ontvangstruimte en kon aan de achterzijde alleen via A-straat 2 worden bereikt. Het pand werd vóór de renovatie gebruikt als kantoorpand.
2.3. Bij de renovatie zijn de panden kadastraal gesplitst. Zowel a-straat 2 als 1 hebben een eigen aansluiting op de nutsvoorzieningen gekregen en beide panden beschikken na de renovatie over een eigen achteringang. Bij nummer 1 is de aanbouw aan de achter- en zijkant gesloopt en is een nieuwe aanbouw gemaakt, van twee verdiepingen met een oppervlakte van in totaal ongeveer 220 m², hetgeen overeenkomt met 20% van de totale oppervlakte van de twee panden.
2.4. De panden nr. 2 en nr. 1 vormen aan de binnenkant één geheel, dat wordt gehuurd door 7 verschillende bedrijven. Er is één trap in het gehele pand om naar de verdieping te komen. Door het plaatsen van een muur en een extra trap in nr. 1 kan het pand in de toekomst worden afgescheiden van nr. 2.
2.5. Partijen hebben tekeningen en foto’s in het geding gebracht.
3. Geschil
3.1. Tussen partijen is in geschil of de aan het pand verrichte renovatiewerkzaamheden hebben geleid tot de vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak.
3.2. Eisers zijn van mening dat het pand op het moment van de levering een nieuw vervaardigde onroerende zaak betrof waarvan de levering aan omzetbelasting onderworpen is, met als gevolg dat de levering op grond van artikel 15, lid 1, onderdeel a van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR) is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Verweerder is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.3. Eisers concluderen tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van overdrachtsbelasting tot een bedrag van € 76.500. Eisers stellen dat door:
- de kadastrale en bouwkundige splitsing van het pand en het pand gelegen aan de a-straat 2 te Z,
- de verbouwing van het voorste gedeelte van het pand,
- de sloop en nieuwbouw van het achterste gedeelte van het pand,
er ten aanzien van het pand sprake is van een nieuw vervaardigde onroerende zaak.
Eisers voeren hiertoe het volgende aan:
- het pand is met ongeveer 20% uitgebreid,
- de aanwendingsmogelijkheden zijn gewijzigd,
- het uiterlijk van het pand is ingrijpend gewijzigd aan de zij- en achterkant,
- de verhouding tussen de kostprijs van het oorspronkelijke gedeelte van het pand en de gepleegde renovatie en nieuwbouw.
3.4. Subsidiair voeren eisers aan dat de nieuwbouw van het achterste gedeelte van het pand kan worden beschouwd als een nieuw vervaardigde onroerende zaak, en verwijzen in dit kader naar Hoge Raad 22 april 2005, nr. 40448:
- de aanbouw aan de achterzijde is nieuw gebouwd op een nieuwe fundering,
- het achterste gedeelte heeft een eigen ingang,
- het achterste gedeelte heeft een eigen natte groep en pantry,
- het achterste gedeelte kan zelfstandig worden gebruikt.
3.5. Verweerder voert aan dat de splitsing van de panden, de renovatie- en sloopwerkzaamheden en de nieuw gebouwde aanbouw aan de achterzijde van het pand niet hebben geleid tot de vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak. De aanbouw dient te worden gezien als een onzelfstandig onderdeel van het hoofdgebouw en heeft binnen het gehele pand onvoldoende zelfstandigheid om te kunnen spreken van een nieuw vervaardigd gebouw.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, WBR is, voor zover hier van belang, van de belasting vrijgesteld de verkrijging krachtens een levering als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Voormeld artikel van de Wet OB bepaalt dat van de vrijstelling van omzetbelasting is uitgezonderd de levering van een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het erbij behorend terrein vóór, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming. Voorts is in artikel 11, derde lid, Wet OB, voor zover hier van belang, bepaald dat voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, na de verbouwing van een gebouw de ingebruikneming als eerste ingebruikneming wordt aangemerkt, indien door die verbouwing een vervaardigd goed is voortgebracht.
4.2. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat de verkrijging van het pand is vrijgesteld van overdrachtsbelasting, omdat door de op het moment van verkrijging uitgevoerde renovatie een vervaardigd goed is voortgebracht in de zin van het derde lid van voornoemd artikel 11 Wet OB, zodat de gehele levering was onderworpen aan omzetbelasting.
4.3. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in zijn arrest van 14 mei 1985, nr. 139/84 (BNB 1985/335), beslist dat het woord 'vervaardigd' alleen kan worden uitgelegd door te rade te gaan bij het spraakgebruik en dat volgens het spraakgebruik vervaardigen inhoudt het voortbrengen van een goed dat tevoren niet bestond. Het Hof van Justitie heeft daaraan toegevoegd dat van vervaardiging slechts sprake kan zijn indien een nieuw goed wordt gemaakt, en dat daarvan sprake is als een goed ontstaat waarvan de functie volgens de in het maatschappelijk verkeer gangbare opvattingen verschilt van de functie die de verstrekte materialen hadden en dat het aan de nationale rechter is om gelet op het gebruik dat van het goed kan worden gemaakt te beoordelen of er een nieuw goed is vervaardigd.
4.4. Gezien de aard van de verbouwing van het pand, waardoor de functie van het pand als kantoorpand behouden is gebleven, beoordeeld naar de onder 4.3 weergegeven criteria, en gelet op de feiten als weergegeven onder 2.2 tot en met 2.4 alsmede de ter zitting overgelegde foto’s en (bouw)tekeningen komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van de vervaardiging van een onroerende zaak. Er is geen gebouw ontstaan dat tevoren niet bestond en de functie van het gebouw als zodanig verschilt niet van de functie die het gebouw voordien had. De aanwendingsmogelijkheden van het pand (kantoorpand) zijn niet zo ingrijpend gewijzigd dat op grond daarvan de onroerende zaak als vervaardigd moet worden aangemerkt. Ook uiterlijk heeft het pand naar het oordeel van de rechtbank geen zodanige wijziging ondergaan dat na de aanbouw geen vereenzelviging met het oorspronkelijke pand mogelijk is. Dat de zij- en achterzijde van het pand voor het aanzicht zijn gewijzigd, maakt dit oordeel niet anders.
4.5. Subsidiair hebben eisers aangevoerd dat de aanbouw van het nieuwe gedeelte van het pand als een zelfstandige, nieuw vervaardigde onroerende zaak dient te worden beschouwd. De rechtbank volgt deze stelling van eisers niet, aangezien niet van een zelfstandige onroerende zaak kan worden gesproken. De aanbouw op de begane grond verschilt niet wezenlijk van de gesloopte aanbouw en de aanbouw van de bovenverdieping vormt een geheel met de reeds aanwezige eerste verdieping van het pand. Verder kan deze aanbouw alleen via de reeds in het pand aanwezige inpandige trap worden bereikt.
4.6. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de levering van de in geding zijnde onroerende zaak op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, van de Wet OB is vrijgesteld van omzetbelasting. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de overdrachtsbelasting terecht en tot het juiste bedrag is geheven.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, voorzitter, mr. J.L. Bruinsma en mr. A.P.M. van Rijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.