Home

Rechtbank Haarlem, 14-12-2007, BC0271, 06/12327

Rechtbank Haarlem, 14-12-2007, BC0271, 06/12327

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
14 december 2007
Datum publicatie
14 december 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0271
Zaaknummer
06/12327

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. In geschil is of de vergoeding bij vertrek aan manager / middelijk aandeelhouder aftrekbaar is. De rechtbank beslist bevestigend. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/12327

Uitspraakdatum: 14 december 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:

X, statutair gevestigd te Z, belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, de Inspecteur,

inzake het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2003.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij de voor het onderhavige jaar (2003) gedane (aanvullende) aangifte voor de vennootschapsbelasting heeft belanghebbende een belastbaar bedrag van € 88.616 opgevoerd.

1.2. Bij de regeling van de onderwerpelijke aanslag heeft de Inspecteur een bedrag van € 84.801 niet in aftrek toegelaten en als gevolg daarvan is het belastbare bedrag vastgesteld op € 173.417.

1.3. Na door belanghebbende tegen de aldus op de winst aangebrachte correctie gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de aanslag gehandhaafd.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 281.

1.5. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 november 2007 te Haarlem. Daar zijn namens belanghebbende A en B verschenen. Van de zijde van de Inspecteur is niemand ter zitting verschenen: kort vóór de zitting heeft C telefonisch meegedeeld dat hij is verhinderd de mondelinge behandeling bij te wonen en daarbij heeft hij geen verzoek om uitstel van de zitting gedaan.

2. Feiten

Gelet op de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting kan in beroep van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Belanghebbende exploiteert een bedrijf dat zich bezighoudt met de ontwikkeling van en de handel in software en softwareprogramma’s alsmede met de advisering op het gebied van de informatietechnologie.

2.2. Belanghebbende heeft in het jaar 2003 twee aandeelhouders, te weten de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid D te Q (50 percent) en E te R (50 percent). De aandelen in D zijn (middellijk) in eigendom bij F (50 percent) en G (50 percent) en de aandelen in I zijn in eigendom bij B (49,5 percent), H (49,5 percent) en J (1 percent).

2.3. Het management van belanghebbendes onderneming wordt begin 2003 gevoerd door F, G, B en H. Die personen verrichten hun managementactiviteiten via respectievelijk D (F en G), de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid K te S (B) en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid L te T (H).

2.4. In de managementovereenkomst van 1 januari 2002, gesloten tussen belanghebbende ("Opdrachtgever") enerzijds en E ("Management B.V.") en H ("Functionaris") anderzijds, is met betrekking tot de beëindiging van die overeenkomst het volgende afgesproken:

"(…)

1.2. (…) De opdracht kan door ieder der partijen schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste 3 maanden.

(…)

7.2. Indien de overeenkomst eindigt wegens opzegging door Opdrachtgever op grond van artikel 1 lid 2 van deze overeenkomst en deze opzegging niet haar uitsluitende of voornaamste reden vindt in het functioneren van Management B.V., zal Opdrachtgever aan Management B.V. een beëindigingvergoeding betalen. De vergoeding bedraagt het product van het aantal volledige kalenderjaren dat deze overeenkomst heeft geduurd maal de op het moment van beëindiging geldende maandelijkse fee. De vergoeding bedraagt tenminste de fee over drie maanden en ten hoogste de fee over een jaar.

(…)"

2.5. In de loop van het jaar 2003 is een ernstig conflict ontstaan binnen het managementteam, met name tussen de managers B en H. Bij brief van 15 juni 2003 deelt H daarover aan de andere leden van het managementteam mee dat hij in verband met het feit dat B hem te kennen heeft gegeven niet meer met hem te kunnen samenwerken, akkoord gaat met het verzoek om op te stappen. Na diverse daaropvolgende besprekingen en onderhandelingen resulteert het conflict erin dat H zijn werkzaamheden voor belanghebbende staakt.

2.6. Met betrekking tot de voorwaarden waaronder het vertrek van H plaatsheeft, is op 24 december 2003 een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen belanghebbende, E, K en D enerzijds en L anderzijds. In die overeenkomst is het volgende opgenomen:

"(…)

IN AANMERKING NEMENDE:

(…)

c. dat tussen [belanghebbende] c.q. haar (middellijke) aandeelhouders enerzijds en L/de heer H anderzijds meningsverschillen zijn gerezen over het te voeren beleid binnen [belanghebbende];

d. dat als gevolg van het vorenstaande partijen het erover eens zijn dat een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk is;

(…)

h. dat betrokken partijen te kennen hebben gegeven, dat voortzetting van de bestaande rechtsverhoudingen tussen E en [belanghebbende] in redelijkheid niet meer mogelijk is;

i. dat E is overeengekomen met K en D dat E haar aandelen in het geplaatste kapitaal van [belanghebbende] zal verkopen en leveren, zulks voor de nominale waarde van € 9.000, (…);

j. dat E haar aandeel in [belanghebbende] zal verkopen en leveren aan K en D (…);

(…)

l. dat L daarnaast een vergoeding factureert aan [belanghebbende] van € 84.801,53 bruto als zijnde een vergoeding voor de beëindiging van voormelde managementovereenkomst. (…);

(…)

n. dat betrokken partijen besloten hebben hun onderlinge rechtsverhouding te beëindigen en de afspraken in deze overeenkomst wensen vast te leggen.

(…)

ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:

(…)

De managementovereenkomst tussen [belanghebbende] enerzijds en L/de heer H anderzijds wordt geacht te zijn beëindigd met ingang van 1 november 2003. Tot en met 31 oktober 2003 zal [belanghebbende] haar verplichtingen uit hoofde van voormelde managementovereenkomst vergoeden aan L, waaronder vergoeding van de managementvergoeding over de maand oktober 2003 en de gebruikelijke onkosten. Daarnaast zal [belanghebbende] na ontvangst van de factuur van L, in totaal een bedrag van € 84.801,53 bruto, in 12 maandelijkse termijnen voldoen. (…)

De heer H zal uiterlijk vóór bij j genoemde verkoop en levering door middel van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring c.q. bevestiging terugtreden als statutair directeur van [belanghebbende] met ingang van 1 november 2003.

(…)"

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. Met betrekking tot het weigeren van de aftrek van het in de vaststellingsovereenkomst genoemde bedrag van (afgerond) € 84.801 houdt partijen uitsluitend het antwoord op de vraag verdeeld of dat bedrag een bedrijfslast vormt, hetgeen belanghebbende verdedigt en de Inspecteur betwist, dan wel een vergoeding is voor het vervreemden van de aandelen in belanghebbende, hetgeen de Inspecteur verdedigt en belanghebbende betwist. Het geschil spitst zich wat dat betreft toe op de vraag of H vrijwillig is vertrokken, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

3.2. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen, wordt verwezen naar de stukken van het geding.

4. Beoordeling van het beroep

4.1. De stelling van belanghebbende dat het bedrag van € 84.801 de afkoopsom is ter zake van het beëindigen van het managementcontract tussen belanghebbende en L/H, vindt naar het oordeel van de rechtbank ten volle steun in de vaststellingsovereenkomst. Uitgaande van de contractsvrijheid, die inhoudt dat de bij een overeenkomst betrokken partijen vrij zijn hun contractuele relatie te regelen op een wijze zoals zij dat zelf wenselijk achten en dat de overeengekomen afspraken derhalve in beginsel moeten worden gerespecteerd, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat de Inspecteur zijn andersluidende stelling aannemelijk maakt.

4.2. Ter onderbouwing van zijn stelling dat het bedrag van € 84.801 ertoe strekt een compensatie ervoor te verlenen dat de aandelen in belanghebbende tegen de nominale in plaats van de werkelijke waarde zijn verkocht, wijst de Inspecteur er in het bijzonder op dat het vertrek van H vrijwillig is geweest. Uit het geheel van rond het tussen B en H gerezen zakelijke conflict en rond de op het conflict volgende besprekingen en onderhandelingen voorhanden zijnde gegevens, in onderlinge samenhang bezien, is naar het oordeel van de rechtbank evenwel volstrekt onvoldoende houvast te putten voor de conclusie dat H op vrijwillige basis zijn werkzaamheden voor belanghebbende heeft gestaakt. De omstandigheid dat aan H diverse alternatieven zijn voorgelegd, wat daarvan overigens ook zij, is niet toereikend, gelet ook op de uit de gegevens naar voren komende aard van het conflict, om daarover anders te oordelen. De rechtbank acht daarentegen, daarbij ook in aanmerking nemende dat uit de gegevens naar voren komt dat de vaststellingsovereenkomst na een moeizaam onderhandelingsproces tot stand is gekomen, alleszins aannemelijk dat, gelijk ook belanghebbende ter zitting heeft gesteld, aan het vertrek van H in het bijzonder ten grondslag heeft gelegen dat hij als commercieel directeur niet meer, althans in de ogen van de andere managers, naar behoren functioneerde en om die reden diende op te stappen.

4.3. Met hetgeen hij overigens heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht, heeft de Inspecteur naar het oordeel van de rechtbank evenmin voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt, tegenover de betwisting ervan door belanghebbende, op grond waarvan in redelijkheid kan worden geconcludeerd dat met betrekking tot het in geding zijnde bedrag in werkelijkheid iets anders is overeengekomen dan uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dan wel dat anderszins reden bestaat om dat bedrag, in afwijking in zoverre van de tekst van de vaststellingsovereenkomst, geheel of gedeeltelijk niet als afkoopsom in aanmerking te nemen. Mitsdien is de Inspecteur niet erin geslaagd het te dezen van hem te verlangen bewijs te leveren. Het gelijk is daarom aan de zijde van belanghebbende.

4.4. Het vorenoverwogene voert de rechtbank tot de slotsom dat het beroep van belanghebbende gegrond is. De uitspraak waarvan beroep moet worden vernietigd en de aanslag moet worden verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van € 88.616. Bijgevolg moet worden beslist als na te melden.

5. Proceskosten en griffierecht

5.1. In de omstandigheid dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is vindt de rechtbank aanleiding de Inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van de zaak stelt de rechtbank op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 966, te specificeren als volgt: kosten gemachtigde: 2 punten x € 322 met wegingsfactor 1,5.

5.2. Gelet op het bepaalde in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht dient het door belanghebbende gestorte griffierecht te worden vergoed.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van € 88.616;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 966, onder aanwijzing van de Staat als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; en

- gelast de Staat aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 281 te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld door mr. J.T. Sanders, voorzitter, mr. U.E. Tromp en mr. B. van Walderveen, rechters. De beslissing is op 14 december 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Loggen-ten Hoopen, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.