Rechtbank Haarlem, 11-12-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:2264 BC0765, 06/7105
Rechtbank Haarlem, 11-12-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:2264 BC0765, 06/7105
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 11 december 2007
- Datum publicatie
- 11 januari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0765
- Zaaknummer
- 06/7105
Inhoudsindicatie
Douane. Toepassing art. 5, lid 4, 2e volzin, CDW. Uit de feiten blijkt dat eiseres de in het geding zijnde aangiften zelf heeft gedaan onder vermelding van haar eigen naam. Aldus is zij naar het oordeel van de rechtbank op eigen naam als aangever, en niet als vertegenwoordiger van een ander, opgetreden.
Gewekt vertrouwen: het afzien van boeking achteraf van douanerechten op grond van schending van beginselen van behoorlijk bestuur is geregeld in artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW. Een situatie als in deze bepaling bedoeld, heeft zich niet voorgedaan.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer
Procedurenummer: AWB 06/7105, 06/7106, 06/7107
Uitspraakdatum: 11 december 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X B.V.,gevestigd te Z, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres de navolgende uitnodigingen tot betaling van douanerechten (UTB’s) uitgereikt:
nummer UTB dagtekening bedrag kenmerk rechtbank
1 26 april 2005 € 17.173,89 06/7105
2 26 april 2005 € 515,65 06/7106
3 26 april 2005 € 6.372,05 06/7107
1.2. Eiseres heeft bij brief met dagtekening 29 april 2005, door verweerder ontvangen op 3 mei 2005, bezwaar gemaakt tegen de UTB’s.
1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 mei 2006 de bezwaren ongegrond verklaard.
1.4. Eiseres heeft daartegen bij brief van 27 juni 2006, ontvangen bij de rechtbank op 28 juni 2006, beroep ingesteld.
1.6. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.7. Bij brief van 25 oktober 2007 heeft eiseres nadere stukken ingediend. Een afschrift hiervan is aan verweerder gezonden.
1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2007. Namens eiseres is verschenen A, tot bijstand vergezeld van de gemachtigde van eiseres, B. Namens verweerder is verschenen C, tot bijstand vergezeld van D.
Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota overgelegd en voorgedragen, van welke pleitnota’s de inhoud als hier opgenomen geldt.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres heeft in de periode april 2001 tot en met december 2003 onder vermelding van haar eigen naam in het vak ‘aangever’ aangiften ten invoer gedaan voor verschillende onderdelen van het concern E Industrie B.V. (hierna: E I B.V.).
2.2. In 2005 is door de Belastingdienst/Douane Q bij E I B.V. (fiscaal nummer 1) over de periode 1 april 2001 tot en met 31 december 2001 een onderzoek (controle na invoer) ingesteld naar de naleving van de voorschriften in onder meer de vergunning ‘Passieve veredeling’, vergunningnummer 2. In het met dagtekening 14 april 2005 opgestelde controlerapport is, voor zover hier van belang, vermeld:
“2 Algemeen
2.1 Bedrijfsactiviteiten
De bedrijfsactiviteiten bestaan onder meer uit de inkoop van grondstoffen waarna er opdracht gegeven wordt om goederen, te weten kleding, te produceren buiten de EU. Na productie worden de goederen verkocht, voornamelijk binnen de EU.
(…)
De contactpersoon bij de onderneming was de heer F. De heer F is procuratiehouder van de B.V.. Zijn taken zijn overgenomen door de heer G. De heer G was tijdens het onderzoek aanwezig. De heer F was beschikbaar om vragen te beantwoorden.
2.2 Goederenassortiment en goederenstromen
De stoffen/weefsels/fournituren worden, afhankelijk van de soort, ingekocht bij ondernemingen gevestigd zowel binnen als buiten de Europese Unie. De vervaardiging van de kleding vindt als “loonconfectie” (…) plaats in ateliers gevestigd buiten de Europese Unie. De te verwerken materialen worden vanuit R verzonden naar ateliers in Polen, Wit-Rusland, Marokko en Litouwen. Na veredeling wordt de kleding wederingevoerd in de Europese Unie. Een en ander vindt plaats met toepassing van de douaneregeling passieve veredeling.
(…)
2.3 Concernstructuur
E is voor 50 % in handen van de heer H en voor 50 % in handen van de heer I. Hiernaast heeft E financiële belangen in onder andere de volgende ondernemingen:
• Voor 100 % in Handelsonderneming J B.V. (…);
• Voor 100 % in K BV (…);
• Voor 100 % in E BV (…), fiscaalnummer 3;
• Voor 50 % in L B.V. (…);
• Voor 65 % in M B.V. (…).
(…)
2.6 Vorig onderzoek
De vorige controle had betrekking op de vergunningen die ook nu in de controle zijn betrokken. Het betrof de controle periode 11 oktober 1999 tot en met 31 december 2000 en is tijdens de controle uitgebreid tot en met 31 maart 2001.
De correctie zagen op een onjuiste douanewaarde als gevolg van separate betalingen. Hiernaast was er gecorrigeerd op goederen die onder de regeling passieve veredeling zijn geplaatst waarvoor geen vergunning kon worden overgelegd. Eveneens waar was vastgesteld dat goederen als veredelingsproducten waren wederingevoerd waarbij vrijstelling van douanerechten was genoten. Het betrof veredelingsproducten waarin niet-communautaire goederen als toegeleverde materialen waren verwerkt, en veredelingsproducten waarvoor geen vergunning passieve veredeling kon worden overgelegd. (…)
De gevolgen van het onderzoek zijn destijds besproken met de heren H en F. Zij zijn gewezen op de verplichtingen zoals opgenomen in de vergunningen. Met nadruk is erop gewezen dat vergunninghouder verplicht is om onmiddellijk mededeling te doen van elk feit dat gevolgen kan hebben voor de handhaving of de inhoud van de vergunning.
(…)
2.7 Douane-expediteur/aangever
Ten behoeve van de douaneaangelegenheden wordt gebruik gemaakt van meerdere douane-expediteur. Deze treden tevens op als aangever ten behoeve van de douaneaangiften (tijdelijke uitvoer/wederinvoer).
Het betreffen:
(…) (eiseres)
(…)
2.8 Naleving voorwaarden/afspraken
Vergunning passieve veredeling (…)
Na de vorige controle is de vergunning uitgebreid met het aantal goederencodes.
(…)
Er is echter niet voldaan aan de voorwaarden in de vergunning hieromtrent.
Tijdens de controle is geconstateerd dat op naam van E BV met fiscaalnummer 3 onder de vergunning met nummer 2 aangifte zijn geplaatst. Deze vergunning staat echter op naam van E Industrie BV met fiscaalnummer 1. Voor de goederen die onder de regeling passieve veredeling geplaatst zijn op naam van E BV met fiscaalnummer 3 vallen niet onder een vergunning die hiervoor noodzakelijk is. De betreffende aangiften zijn als onjuist aan te merken.
Echter naar aanleiding van het omzetten van de passieve veredelingsvergunning naar het “megadocument” heeft E BV op 23 juli 2004 een aanvraagformulier ingediend voor afgifte van een vergunning passief veredelen. Op grond van artikel 508 lid 2 van de Verordening nummer 2454/93 (hierna TCDW) kan de vergunning met terugwerkende kracht van maximaal 1 jaar na aanvraag van de vergunning worden verleend.
Aangiften ten invoer in opdracht van E BV voor 23 juli 2003 waarbij een vrijstelling op grond van de vergunning passief veredelen met nummer 2 zijn onjuist en de te weinig afgedragen douanerechten zullen worden nagevorderd (…).
(…)
3 Passieve veredeling
(…)
3.4 Waarde
(…)
Toeleveringen
Tijdens de controle bleek dat er aangifte ten uitvoer waren gedaan voor ander goederen dan die normaliter als veredelingsgoederen naar een atelier gezonden worden. Het betrof naaimachines. De machines dienden ter voortbrenging van de wederingevoerde kleding. De machines zijn echter gratis ter beschikking gesteld en hadden op grond van artikel 32, lid 1, letter b CDW bij de douanewaarde geteld moeten worden. Uit de beschikbare gegevens is niet gebleken dat er daadwerkelijk een bijtelling heeft plaats gevonden. De waarde van de toegeleverde machines zal de douanewaarde verhogen. De te weinig afgedragen rechten bij invoer zullen worden nagevorderd (…).
Commissie
E betaald over iedere Poolse zending 4 % commissie aan N te S in Polen voor vertaalwerk. Op grond van artikel 32 lid 1, letter a CDW had de commissie, niet zijnde inkoopcommissie bij de douanewaarde geteld moeten worden. Uit de beschikbare gegevens is niet gebleken dat er daadwerkelijk een bijtelling heeft plaats gevonden. De commissie zal de douanewaarde verhogen. De te weinig afgedragen rechten bij invoer zullen worden nagevorderd (…).”
2.3. In 2005 is door de Belastingdienst/Douane Q eveneens bij M B.V. (fiscaal nummer 4) (hierna: M) over de periode 1 juni 2001 tot en met 31 december 2003 een onderzoek (controle na invoer) ingesteld. In het met dagtekening 14 april 2005 opgestelde controlerapport is, voor zover hier van belang, vermeld:
“3.4 Waarde
(…)
Commissie
M betaald via E over iedere Poolse zending 4 % commissie aan N te S in Polen voor vertaalwerk. Op grond van artikel 32 lid 1, letter a CDW had de commissie, niet zijnde inkoopcommissie bij de douanewaarde geteld moeten worden. Uit de beschikbare gegevens is niet gebleken dat er daadwerkelijk een bijtelling heeft plaats gevonden. De commissie zal de douanewaarde verhogen. De te weinig afgedragen rechten bij invoer zullen worden nagevorderd (…).”
2.4. Eveneens in 2005 is door de Belastingdienst/Douane Q bij Handelsonderneming J B.V. (fiscaal nummer 5) (hierna: J) over de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003 een onderzoek (controle na invoer) ingesteld. In het met dagtekening 14 april 2005 opgestelde controlerapport is, voor zover hier van belang, vermeld:
“3.4 Waarde
(…)
Betalingen aan O
Tijdens de vorige controle is vastgesteld dat door E bedragen worden betaald aan O welke direct te relateren waren aan wederingevoerde goederen. Het betrof, volgens mededeling van de heren I en F, een vergoeding van door O wegens aan AA, gevestigd te (…) Wit-Rusland geleverde machines (onder andere naaimachines, strijkmachines) en werkzaamheden (knowhow). De machines dienden ter voortbrenging van de wederingevoerde kleding. Uitvoer van te veredelen materialen aan AA en wederinvoer van veredelingsproducten werd voor 50 % gedaan op naam van J. Door J werden de betreffende bedragen gefactureerd aan E, welke de betaling aan O verrichtte.
J heeft in haar kostprijsberekening voor de hoogte van het maakloon in de totale kostprijs van een kledingstuk rekening gehouden met deze betalingen.
Destijds is in overleg met de heer F van J en de heer I van E Industrie BV besloten dat de bijtelling van deze toelevering op basis van een redelijk bedrag per artikel kan plaatsvinden. Immers niet alle kosten welke aan de cv worden betaald dienen in de douanewaarde te worden begrepen. Daarom is er afgesproken dat er ieder jaar een hercalculatie dient te worden gemaakt door de klant om de werkelijk betaalde prijs te kunnen bepalen. Deze berekening dient te worden ingediend bij de klantcoördinator van E BV te Q. Dit is echter niet gebeurd.”
2.5.1. UTB nummer 1 is als volgt berekend:
a. aangiften ten invoer met de regeling passieve veredeling zonder vergunning
(onderdeel 2.8 van het controlerapport E I B.V.) € 15.593,91
b. aangiften ten uitvoer voor andere goederen dan veredelingsgoederen
(naaimachines) (onderdeel 3.4. van het controlerapport E I B.V., onder
‘Toeleveringen’) € 124,00
c. verhoging douanewaarde met commissie (onderdeel 3.4. van het
controlerapport E I B.V., onder ‘Commissie’) € 1.455,98
€ 17.173,89
2.5.2. De hiervoor onder 2.5.1. onder a genoemde aangiften betreffen 23 aangiften, aanvaard in 2003. Drie van deze aangiften, met de nummers 10, 11 en 12 zijn gedaan met toepassing van de regeling terugkerende goederen. In de op de aangiften 10, 11 en 12 betrekking hebbende voorafgaande uitvoerbescheiden werd verwezen naar de regeling passieve veredeling. In het vak ‘Bijzondere vermeldingen’ van de 23 aangiften is vermeld ‘Directe vertegenwoordiging namens E BV.
De onder b genoemde aangifte betreft de aangifte met nummer 13, aanvaard op 18 november 2002.
De onder c genoemde aangiften betreffen 18 aangiften, aanvaard in 2002, en 31 aangiften, aanvaard in 2003.
2.6.1. UTB nummer 2 is als volgt berekend:
- verhoging douanewaarde met commissie (onderdeel 3.4. van het
controlerapport M, onder ‘Commissie’) € 515,95
2.6.2. UTB nr. 2 heeft betrekking op 12 aangiften, aanvaard in 2002, en 15 aangiften, aanvaard in 2003.
2.7.1. UTB nummer 3 is als volgt berekend:
- verhoging douanewaarde toelevering goederen aan Wit-Rusland
(onderdeel 3.4. van het controlerapport J, onder ‘Betalingen aan O
CV’) € 6.372,05
2.7.2. UTB nr. 3 heeft betrekking op de aangifte met nummer 14, aanvaard op 12 december 2002, en op de aangifte met nummer 15, aanvaard op 2 december 2003.
3. Geschil
In geschil is of de UTB’s terecht aan eiseres zijn uitgereikt. De hoogte van de bedragen is niet in geschil.
4. Standpunten van partijen
4.1.1. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft eiseres, kort samengevat, het volgende aangevoerd:
4.1.1.a. Eiseres heeft alle aangiften voor E I B.V., M en J gedaan als direct vertegenwoordiger van deze ondernemingen.
Door de douane aan de grens werd tot september 2005 uit praktisch oogpunt toegestaan dat eiseres als direct vertegenwoordiger van het Sagittasysteem gebruik maakte. De ambtenaren aan de grens hebben gehandeld in strijd met de regelgeving van het Ministerie van Financiën, maar conform het Communautair Douanewetboek (CDW).
Eiseres is eveneens voor een aantal bedrijven te BB, waaronder de NV CC BB en DD V.o.f., als direct vertegenwoordiger opgetreden. Uit het rapport naar aanleiding van een bij DD V.O.F. ingestelde controle blijkt van de directe vertegenwoording van deze V.O.F.
4.1.1.b. Op alle in 2.5.1. onder a genoemde 23 aangiften heeft de douane verificatiecode 2 toegepast. De douane heeft dus al deze aangiften daadwerkelijk bekeken. Zij zijn allemaal aangehouden in afwachting van de vergunning passieve veredeling, casu quo de definitieve berekening. Zowel de uitvoeraangiften met bijbehorende bescheiden als de invoeraangiften met bijbehorende bescheiden zijn bekeken. Op al deze aangiften is vermeld “Verg. pass. Vered 2 … direct vertegenwoordiger namens E B.V. R”. Al deze invoeraangiften zijn geaccepteerd, zonder op- of aanmerkingen. Er is daarom sprake van stilzwijgende acceptatie. Zo niet, dan is sprake van een actieve vergissing, waarbij de douane alle aangiften met de opmerking dat eiseres als direct vertegenwoordiger optreedt, weliswaar heeft gezien, maar niets daarmee heeft gedaan. Een en ander kan worden gekwalificeerd als een actieve gedraging van de douane. Eiseres was te goeder trouw, omdat zij zeer duidelijk heeft vermeld dat zij als direct vertegenwoordiger optrad. De douane stond dat immers toe ondanks het feit dat het volgens het Sagittasysteem alleen kon voor indirecte vertegenwoordigers.
Nu aan E B.V. met toepassing van artikel 508, derde lid, van de Toepassingsverordening CDW een vergunning passieve veredeling met terugwerkende kracht van een jaar is verleend, blijkt dat er geen sprake was van kennelijke nalatigheid bij E B.V. De importeur was dus te goeder trouw en daarmee eiseres: eiseres heeft zich, evenals de douane, vergist.
4.1.2. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft verweerder, kort samengevat, aangevoerd:
4.1.2.a. Met betrekking tot UTB nr. 1: deze betreft de aangiften voor E B.V. waarin ten onrechte een beroep is gedaan op de vergunning passieve veredeling van E I B.V. Met betrekking tot de aangiften 10, 11 en 12 is ten onrechte een beroep gedaan op de regeling terugkerende goederen van de artikelen 185 en 186 CDW, juncto artikel 844 e.v. TCDW, omdat reeds vóór de uitvoer van de goederen onomstotelijk vaststond dat de staat van de goederen zou worden gewijzigd.
Eiseres beschikte niet over een vereiste volmacht van E B.V., waaruit van de vertegenwoordiging blijkt. Het enkele vermelden van ‘directe vertegenwoordiging’ in het vak ‘bijzondere vermeldingen’ is niet voldoende om geen belastingschuldenaar meer te kunnen zijn.
Ook indien eiseres wel over de geldige volmachten zou beschikken, dan zijn de UTB’s toch terecht aan haar uitgereikt. Eiseres heeft namelijk niet op de juiste wijze kenbaar gemaakt dat zij als direct vertegenwoordiger handelde. In vak 2 zou eiseres de naam van E B.V. of van E I B.V. hebben moeten vermelden en in vak 14 zou zij code VRV 2 hebben moeten vermelden om aan de douane kenbaar te maken dat zij de aangifte deed op naam van en voor rekening van degene die in vak 2 was vermeld. Een en ander was voorgeschreven in de destijds geldende tekst van de Toelichting Enig document, opgenomen in bijlage VI van de Douaneregeling. Afspraken die eiseres met de douane zou hebben gemaakt op grond waarvan zij van voormelde voorschriften zou mogen afwijken, hebben wij niet gevonden. Op grond van artikel 5, vierde lid, CDW wordt eiseres daarom geacht op eigen naam en voor eigen rekening te hebben gehandeld. Steun voor zijn standpunt vindt verweerder in het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2005, nr. 38995, BNB 2006/210.
4.1.2.b. Een vergissing van de douane kan slechts ontstaan door een actieve gedraging van de douane. Daarvan is in het algemeen sprake als een aangifte rood wordt geselecteerd en er een daadwerkelijke (fysieke) opname van de goederen volgt. Hierbij is sprake van controlediepgang code 3. De actief gecontroleerde aangiftegegevens worden vermeld. Volgens eiseres heeft de douane zich vergist op het gebied van de directe vertegenwoordiging, omdat sprake was van controlediepgang code 2. In die tijd leverde deze controlediepgang altijd een controle/verificatie aan de hand van bescheiden op. Uit elk van de 23 aangiftebescheiden die eiseres bij het beroepschrift heeft gevoegd, blijkt dat op andere bescheiden is gewacht of elementen zijn geverifiëerd, maar geen van deze bescheidcontroles hield een controle in op de in de aangifte vermelde vergunning passieve veredeling.
Zelfs al zou er bij deze 23 aangiften sprake zijn geweest van een actieve gedraging, dan nog is de gemaakte vergissing zeer zeker kenbaar geweest voor eiseres, dan wel zou zij deze redelijkerwijs hebben kunnen ontdekken. Er is daarom geen reden de boeking achteraf achterwege te laten.
4.2. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd, wordt verwezen naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het CDW kan onder de in artikel 64, lid 2, gestelde voorwaarden en onder voorbehoud van de in het kader van artikel 245 geldende bepalingen iedere persoon zich voor het vervullen van de in de douanewetgeving voorgeschreven handelingen en formaliteiten bij de douaneautoriteiten doen vertegenwoordigen.
In het tweede lid van voormeld artikel is, voor zover hier van belang, bepaald dat de vertegenwoordiging direct kan zijn wanneer de vertegenwoordiger in naam en voor rekening van een andere persoon handelt.
Ingevolge artikel 5, vierde lid, tweede volzin, van het CDW wordt de persoon die niet verklaart in naam of voor rekening van een andere persoon te handelen of die verklaart in naam of voor rekening van een andere persoon te handelen, zonder dat hij vertegenwoordigingsbevoegdheid bezit, geacht in eigen naam en voor eigen rekening te handelen.
5.2. Uit de feiten blijkt dat eiseres de in het geding zijnde aangiften zelf heeft gedaan onder vermelding van haar eigen naam. Aldus is zij naar het oordeel van de rechtbank op eigen naam als aangever, en niet als vertegenwoordiger van een ander, opgetreden. In het midden kan dan blijven dat eiseres niet heeft voldaan aan de voor vertegenwoordiging gestelde eisen, maar in het vak ‘Bijzondere vermeldingen’ van de 23 aangiften heeft vermeld ‘Directe vertegenwoordiging namens E BV’.
5.3. Hetgeen is overwogen in 5.1. en 5.2., geldt mutatis mutandis voor de door eiseres gestelde directe vertegenwoordiging van J en M.
5.4. De in het geding zijnde UTB’s zijn daarom terecht aan haar uitgereikt.
5.5. Aan het onder 5.1. tot en met 5.4. overwogene doet niet af de stelling van eiseres dat verweerder door het aanvaarden van de aangiften – na controle ervan - bij haar het vertrouwen had gewekt dat zij als direct vertegenwoordiger van E BV, J en M kon worden aangemerkt.
Dienaangaande wijst de rechtbank op de vaste jurisprudentie die inhoudt dat navordering van douanerechten uitsluitend wordt beheerst door de communautaire voorschriften dienaangaande. Het afzien van boeking achteraf van douanerechten op grond van schending van beginselen van behoorlijk bestuur is geregeld in artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW. Een situatie als in deze bepaling bedoeld, heeft zich niet voorgedaan. Verweerder heeft de stelling van eiseres dat sprake was van een als vergissing aan te merken actieve gedraging van de douane gemotiveerd betwist. Daarbij geldt dat eiseres ervan op de hoogte had kunnen zijn dat de wijze waarop zij meende aangifte te doen als directe vertegenwoordiger, in strijd was met artikel 5 van het CDW.
5.6. Op grond van al het vorenoverwogene is het gelijk aan verweerder en dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
6. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
7. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 december 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. E. Polak en mr. L.G. Jobse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.