Home

Rechtbank Haarlem, 20-11-2007, BC0830, 06/9423

Rechtbank Haarlem, 20-11-2007, BC0830, 06/9423

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
20 november 2007
Datum publicatie
8 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0830
Zaaknummer
06/9423

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij aan de administratieve verplichtingen van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering heeft voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/9423

Uitspraakdatum: 20 november 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X BV, gevestigd te Y, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 2000 tot en met 2002 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB/PVV) met dagtekening 31 augustus 2005 opgelegd ten bedrage van € 7.924.

1.2. Eiseres heeft tegen de naheffingsaanslag een bezwaarschrift ingediend op 22 september 2005.

1.3. Verweerder heeft op 25 augustus 2006 uitspraak op het bezwaarschrift gedaan en daarbij het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4. Eiseres heeft daartegen op 11 september 2006 beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij brief van 9 november 2006 heeft eiseres de gronden van het beroep aangevuld.

1.5. Verweerder heeft op de comparitiezitting van 23 mei 2007 een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

1.6. Eiseres heeft op 26 oktober 2007 een pleitnota en nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2007 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen A. Namens verweerder zijn verschenen mr. B en C.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres heeft in het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft een accountancy- en belastingadviespraktijk gevoerd onder de naam Kantoor A B.V. In dat tijdvak hebben in totaal vier werknemers tot eiseres in dienstbetrekking gestaan. Het betrof de directeur en enig aandeelhouder A, D, E van 1 januari 2000 tot 1 juli 2001 en F vanaf 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002.

2.2. Eiseres heeft in de periode 2000 tot en met 2002 de afdrachtvermindering lage lonen geclaimd van respectievelijk € 5.554, € 1.159 en € 1.211.

2.3. Verweerder heeft de afdrachtvermindering lage lonen, naar aanleiding van een onderzoek op dit punt, niet geaccepteerd en ter zake een naheffingsaanslag opgelegd.

2.4. De aandelen van eiseres zijn op 20 november 2003 overgedragen aan G Ltd., die de aandelen op 8 juni 2004 weer heeft vervreemd. De naam is daarna gewijzigd in X BV.

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres recht heeft op de afdrachtvermindering lage lonen en een proceskostenvergoeding.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslag en veroordeling van verweerder in de in bezwaar en beroep door eiseres gemaakte proceskosten.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.1. Ten aanzien van de bepalingen op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) is in het kort het volgende van belang. Op grond van de WVA kunnen inhoudingsplichtigen in aanmerking komen voor een vermindering van de in een tijdvak af te dragen loonheffing. Eén van die verminderingen is de afdrachtvermindering lage lonen (tot en met 2005), die is gebaseerd op artikel 3 WVA. De afdrachtvermindering lage lonen is van toepassing met betrekking tot de werknemer wiens loon in het desbetreffende loontijdvak niet meer bedraagt dan diens toetsloon voor dat tijdvak. Het toetsloon is in de wettelijke bepalingen opgenomen. Indien het loon van de werknemer het toetsloon overschrijdt, heeft de inhoudingsplichtige voor die werknemer geen recht meer op de afdrachtvermindering lage lonen. Bij de vaststelling van de afdrachtvermindering lage lonen moet rekening gehouden worden met de arbeidsduur van de werknemer. Deze is zowel van belang bij de vaststelling van het toetsloon als ook bij de vaststelling van de hoogte van de afdrachtvermindering lage lonen.

4.1.2. Eiseres heeft ter zake van de afdrachtvermindering administratieve verplichtingen, welke zijn vastgelegd in de artikelen 4, 5 en 8 van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering.

Voor werknemers met een contractuele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week moet per werknemer en per tijdvak waarover de vermindering wordt toegepast de overeengekomen arbeidsduur worden geadministreerd.

Voor werknemers zonder contractuele arbeidsduur moet per werknemer en per tijdvak waarover de vermindering wordt toegepast het aantal uren waarover loon is verschuldigd, het loon en het van toepassing zijnde toetsloon worden geadministreerd.

4.2. Op eiseres die de afdrachtvermindering lage lonen in mindering heeft gebracht op de af te dragen loonheffing rust de bewijslast aannemelijk te maken dat recht bestaat op de afdrachtvermindering. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd.

Voor het antwoord op de vraag of eiseres recht heeft op de afdrachtvermindering lage lonen moet onder meer kunnen worden vastgesteld of sprake is van werknemers met of zonder contractuele arbeidsduur. Eiseres heeft pas in de procedure voor de rechtbank stukken overgelegd waaruit volgens haar kan worden afgeleid dat sprake is van een vaste contractuele arbeidsduur van acht uren per week per werknemer. Daartoe heeft eiseres per werknemer en per jaar een salarisspecificatie over één maand overgelegd alsmede de verzamelloonstaten 2000, 2001 en 2002. De rechtbank kan aan de hand van deze summiere stukken niet vaststellen of en zo ja, voor hoeveel uren per week per werknemer sprake is van een vaste contractuele arbeidsduur gedurende de gehele periode van het naheffingstijdvak. Hieruit volgt dat ook niet is vast te stellen of het te toetsen loon beneden het toetsloon blijft. Aangezien eiseres ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij heeft voldaan aan de hierboven vermelde administratieve verplichtingen is de rechtbank van oordeel dat eiseres, nu zij niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan, geen recht heeft op de afdrachtvermindering lage lonen.

4.3. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd, omdat de naheffingsaanslag is opgelegd en het bezwaarschrift is afgehandeld door een inspecteur die ten aanzien van eiseres niet competent was. Dat geldt, aldus eiseres niet alleen voor zover de naheffingsaanslag ziet op de in aftrek gebrachte afdrachtvermindering lage lonen ter zake van de vier werknemers (€ 1.185 over 2000,

€ 1.159 over 2001 en € 1.211 over 2002), maar ook voor zover de naheffingsaanslag ziet op een in 2000 door eiseres gemaakte fout in de berekening van de in aftrek gebrachte afdrachtvermindering lage lonen van € 4.369, tot welk bedrag de naheffingsaanslag door eiseres inhoudelijk niet wordt bestreden. De rechtbank kan eiseres in deze stelling niet volgen. In het Besluit van 9 januari 2003, nr. CPP2003/48M, de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 (hierna: de Regeling) is geregeld onder welke inspecteur of ontvanger een belastingplichtige of inhoudingsplichtige ressorteert. Daarin is onder meer bepaald dat de overdracht naar een ander kantoor van verweerder plaatsvindt zodra de voor de overdracht relevante omstandigheden zich voordoen dan wel zodra deze omstandigheden bij verweerder bekend worden. De Regeling bepaalt ook dat lopende zaken door het voorheen aangewezen kantoor kunnen worden afgewerkt. De bepalingen van de Regeling laten onverlet de landelijke bevoegdheid van de inspecteur. Het behandelen van de fiscale aangelegenheden door Belastingdienst/Oost-Brabant/kantoor Helmond en vervolgens door Belastingdienst P, vormt derhalve geen grond om de naheffingsaanslag te vernietigen.

4.4. Eiseres stelt voorts dat de naheffingsaanslag geheel moet worden vernietigd nu verweerder in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft namelijk in een eerder stadium een vergelijking gemaakt tussen de totale afdracht LB/PVV en de totale op de verzamelloonstaat opgenomen inhoudingen LB/PVV. Die vergelijking heeft uiteindelijk niet geleid tot een na te heffen of terug te betalen bedrag aan LB/PVV. Daarmee heeft verweerder een weloverwogen standpunt ingenomen dat een latere naheffing van de afdrachtvermindering lage lonen verhindert, aldus eiseres. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar standpunt. De controle die verweerder heeft ingesteld ter zake van de verzamelloonstaat is slechts een administratieve controle op een mogelijk verschil tussen het totaal van de op aangifte afgedragen LB/PVV (vanuit een jaaroverzicht) en het totaal van de op de loonbelastingkaarten vermelde inhoudingen (vanuit de verzamelloonstaat). Deze controle is niet gericht op de afdrachtverminderingen, en leent zich daar ook niet voor. Op het jaaroverzicht zijn slechts totaalbedragen van per tijdvak in aanmerking genomen afdrachtvermindering lage lonen opgenomen en aan de hand daarvan, of andere door eiseres ten aanzien van deze controle overgelegde stukken, kan niet worden getoetst of, en zo ja tot welke bedragen per werknemer recht bestaat op toepassing van afdrachtvermindering lage lonen.

4.5. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat sprake is van in rechte te honoreren door verweerder gewekt vertrouwen dat het opleggen van de naheffingsaanslag verhindert, aangezien in het kader van de overdracht van aandelen van eiseres aan de G Ltd. in 2003 aan verweerder vragen zijn gesteld over openstaande schulden en/of teruggaven met betrekking tot eiseres. Daartoe verwijst eiseres naar een brief van 4 november 2003 van de G Ltd. gericht aan verweerder en het schriftelijke antwoord daarop van verweerder gedagtekend 22 december 2003. De rechtbank constateert dat in de brief van 22 december 2003 de vraag ten aanzien van openstaande schulden en/of teruggaven niet is beantwoord, maar dat slechts de (ook) gevraagde aangifte vennootschapsbelasting over 2002 in kopie is verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat daarmee door verweerder geen bewust standpunt is ingenomen ten aanzien van toekomstige schulden van eiseres dat naheffing verhindert.

4.6. Eiseres heeft gesteld, hetgeen door verweerder is weersproken, dat de afdrachtvermindering lage lonen is berekend met door verweerder goedgekeurde software. Nog daargelaten wat de gevolgen van een dergelijke goedkeuring zouden zijn, acht de rechtbank eiseres er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat verweerder deze goedkeuring heeft verleend.

4.7. Tot slot stelt eiseres dat de naheffingsaanslag niet in stand kan blijven op grond van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Deze stelling wordt verworpen nu geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk geworden die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T.A. de Hek, voorzitter, mr. R.G. Kemmers en mr. E. Jochem, rechters, in tegenwoordigheid van drs. N. Hoens, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.