Home

Rechtbank Haarlem, 24-12-2007, BC1597, 07/3039

Rechtbank Haarlem, 24-12-2007, BC1597, 07/3039

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
24 december 2007
Datum publicatie
16 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC1597
Zaaknummer
07/3039

Inhoudsindicatie

Naar aanleiding van uit Frankrijk verkregen informatie over intracommunautaire transacties tussen Franse leveranciers en eiser heeft verweerder de door eiser aangegeven omzet gecorrigeerd. Eiser heeft niet op een overtuigende wijze aangetoond dat de door verweerder berekende omzetcorrecties onjuist zijn.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/3039

Proces-verbaal mondelinge uitspraak 24 december 2007

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, verweerder.

Zitting

Bij het onderzoek ter zitting van 11 december 2007 te Haarlem zijn verschenen en gehoord eiser en zijn gemachtigde A, tot bijstand vergezeld van B, alsmede P namens verweerder, tot bijstand vergezeld van C en D.

Geschilomschrijving

In geschil is de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de aan eiser opgelegde tweede navorderingsaanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 1999.

Ter zitting heeft gemachtigde, na de toezegging van verweerder dat hij de tweede navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 ten name van E op overeenkomstige wijze ambtshalve zal verminderen indien eiser ten aanzien van de onderhavige tweede navorderingsaanslag in hoogste rechterlijke instantie geheel of gedeeltelijk in het gelijk zal worden gesteld, het beroep van E (bij de rechtbank bekend onder rolnummer 07/3038) ingetrokken.

gronden

1. Aan eiser is over het jaar 1999 een tweede navorderingsaanslag inkomstenbelasting / premie volksverzeke¬ringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl 221.702,-.

2. Tussen partijen is niet in geschil dat de administratie van eiser niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen die uit de wet voortvloeien. Zo ontbreken volgens het opgestelde controlerapport de openingsbalans, de voorraadlijsten per begin en einde van het boekjaar, de inkoop- en verkoopfacturen over het eerste halfjaar en de crediteurenlijst per ultimo 1999. Daarnaast is sprake van een (sterk) negatief netto privé. Gemachtigde meldt dienaangaande in zijn beroepschrift: “Er kan geen twijfel over bestaan dat de administratie niet voldoet aan de in de wet hieraan te stellen eisen”.

3. Nu eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende administratieverplichting zoals bepaald in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zal de rechtbank op grond van artikel 27e van dezelfde wet het beroep ongegrond verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de bestreden uitspraak onjuist is.

4. De doorverweerder aangebrachte correctie is gebaseerd op uit Frankrijk verkregen informatie over intracommunautaire transacties tussen Franse leveranciers en eiser. Op grond van deze informatie komt verweerder tot de conclusie dat eiser voor fl 657.766 meer heeft ingekocht dan in zijn jaarrekening en aangifte is verantwoord (in het controlerapport is nog uitgegaan van een lager bedrag aan extra inkopen, op basis waarvan de eerste navorderings¬aanslag is opgelegd).

Onder toepassing van een brutowinstpercentage van 30% op deze extra inkopen, komt verweerder tot een bijtelling van fl. 175.222,- en daarmee tot een gecorrigeerd belastbaar inkomen van fl 221.702,-. Het door verweerder gehanteerde brutowinstpercentage is gebaseerd op branche-informatie van het centraal Bureau voor de Statistiek.

5. De door verweerder gemaakte berekening kan, naar het oordeel van de rechtbank, dienen ter nadere bepaling van de omzet van eiser en is daarmee aan te merken als een redelijke schatting van de omzet en het (nader in aanmerking te nemen) belastbaar inkomen van eiser.

6. De stelling van eiser dat uitgegaan dient te worden van een lager brutowinstpercentage dan door verweerder gehanteerd, op grond van het uit de administratie van eiser blijkende brutowinstpercentage, faalt reeds daarom nu de administratie van eiser niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, derhalve niet kan dienen ter bepaling van de behaalde winst en daarmee evenmin kan dienen ter bepaling van de gerealiseerde brutowinst.

Dit oordeel vindt bevestiging in het standpunt van gemachtigde dat, in afwijking van het brutowinstpercentage van 17,3% zoals dat naar voren komt uit de administratie, uitgegaan dient te worden van een brutowinstpercentage van 20,5%. Waar gemachtigde zelf al uitgaat van een hoger brutowinstpercentage dan uit de administratie blijkt, kan gemachtigde bezwaarlijk van verweerder verwachten dat hij zich baseert op door eiser verstrekte informatie.

7. De stelling van eiser dat - in afwijking van de berekening van verweerder - uitgegaan dient te worden van een brutowinstpercentage van 20,5% op grond van het RABO rapport Cijfers & Trends waarin hetzelfde percentage wordt genoemd, kan de rechtbank niet volgen nu eiser met een enkel overleggen van het RABO rapport niet voldoet aan de op hem rustende zware bewijslast om te doen blijken dat de berekening van verweerder onjuist is. Bovendien gaat eiser uit van gegevens voor het kleinbedrijf, terwijl eiser een groothandel drijft.

8. De stelling van eiser dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van informatie uit Frankrijk over door hem gedane contante inkopen, faalt evenzeer.

Eiser heeft niet betwist dat op zijn naam (of op naam van zijn onderneming F) door de Franse leverancier facturen zijn uitgeschreven die niet in de administratie zijn verwerkt.

Eiser heeft (slechts) de stelling ingenomen dat de facturen zien op leveranties aan derden die door de Franse leverancier ten onrechte aan hem en/of zijn onderneming zijn toegerekend. Echter, eiser heeft voor deze stelling geen begin van bewijs aangebracht en heeft evenmin (zo heeft hij ter zitting verklaard, in reactie op daartoe gestelde vragen van de zijde van de rechtbank) contact opgenomen met de betreffende leverancier teneinde een verklaring te vinden voor de verschillen tussen zijn administratie en de administratie van de Franse leverancier. Eiser heeft alsdan niet voldaan aan de op hem rustende zware bewijslast.

9. Ter zitting heeft gemachtigde aangeboden om alsnog een groot aantal (inkoop)facturen van de Franse leverancier over te leggen. Op deze facturen zouden de daarop voorkomende handtekeningen niet van eiser afkomstig zijn. Gemachtigde leidt daaruit af dat deze inkopen niet door of namens eiser zijn gedaan, en de desbetreffende inkopen alsdan niet meegenomen mogen worden bij de winstberekening.

De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat uit de aanwezigheid van een handtekening op enig factuur geen conclusie kan worden getrokken over de juistheid van de (adressering van) de factuur. De enkele verklaring van eiser ter zitting dat hij noch zijn medewerkers op enig moment bij contante aankopen in Parijs hebben getekend voor ontvangst, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu deze stelling niet nader is onderbouwd (op eiser rust immers de verzwaarde bewijslast) en eiser ook niet altijd zelf naar Frankrijk reisde. De rechtbank is overigens niet van omstandigheden gebleken die het oordeel rechtvaardigen te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder op grond van de Verordening (EEG) nr. 218/92 uit Frankrijk verkregen inlichtingen ter zake.

10. Gemachtigde heeft ter zitting het verzoek gedaan om in de gelegenheid te worden gesteld om alsnog een gespecialiseerd bureau in te schakelen dat onderzoek kan doen naar de echtheid van op facturen geplaatste handtekeningen.

De rechtbank wijst dit verzoek af omdat de rechtbank de verklaring van eiser, dat hij nimmer een handtekening heeft gezet op Franse inkoopfacturen niet en dat ook derden over facturen van eisers bedrijf konden beschikken, niet geloofwaardig acht, nog daargelaten dat dit verzoek eerst ter zitting en daarmee te laat is ingediend.

Aan dat laatste doet niet af dat gemachtigde (vanwege de kosten die met een dergelijk onderzoek samenhangen) eerst van de rechtbank wenste te vernemen of de resultaten van een dergelijk onderzoek bij de beoordeling door de rechtbank in aanmerking zouden worden genomen. Immers, het is aan partijen (en dat klemt te meer bij een professioneel gemachtigde die beroepsmatig als belastingadviseur optreedt) om hun standpunt te bepalen en voor de door hen ingenomen stelling(en) bewijs aan te brengen. In geen geval kan van de rechtbank verwacht worden dat de rechtbank reeds op voorhand een uitspraak doet over een eventueel nog af te geven deskundigenrapport.

11. De rechtbank komt tot de conclusie dat niet gebleken is (dat wil zeggen, dat niet op overtuigende wijze is aangetoond) dat de door verweerder berekende omzetcorrectie onjuist is. Eiser heeft het van hem te verlangen tegenbewijs derhalve niet geleverd.

12. Hetgeen voorts nog door gemachtigde is aangevoerd zoals de stelling dat bij eiser geen sprake is geweest van opzet, leidt - ook als gemachtigde in deze stelling zou moeten worden gevolgd - niet tot een ander oordeel nu afwezigheid van opzet aan de toepassing van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet in de weg staat en er voorts (vanwege een gelijktijdig ingesteld strafrechtelijk onderzoek) geen sprake is van een opgelegde boete.

13. Het beroep is ongegrond.

proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs A.M. van Amsterdam, voorzitter, A.P.M. van Rijn en T.A. de Hek, rechters. De beslissing is op 24 december 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr W. Kuik, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.