Home

Rechtbank Haarlem, 20-12-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1181 BC1730, 06/10639

Rechtbank Haarlem, 20-12-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1181 BC1730, 06/10639

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
20 december 2007
Datum publicatie
11 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC1730
Zaaknummer
06/10639

Inhoudsindicatie

Douane. Niet in geschil dat product is ingevoerd in vorm van (grof) meel. Product wordt toegevoegd aan veevoeder. Indeling onder post 2304. Deze post bevat geen criterium wat betreft het vetgehalte van onder deze post vallende goederen. Indeling onder post 2304 hangt niet af van methode van vervaardiging.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Procedurenummer: AWB 06/10639

Uitspraakdatum: 20 december 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Rotterdam, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Eiseres heeft op 29 november 2004 een aangifte ten invoer gedaan (nummer IM4 [nummer]). Op 30 november 2004 heeft verweerder aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) uitgereikt voor een bedrag van € 815,76.

1.2. Na daartegen door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2006 de UTB gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 4 oktober 2006, ontvangen bij de rechtbank op

5 oktober 2006, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2007 te Haarlem. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigden, A en B. Namens verweerder zijn verschenen mr. ing. C, D en E. Partijen hebben ieder een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. De onder 1.1. bedoelde aangifte heeft betrekking op goederen die werden omschreven als “bio sojameel” (hierna: het product). De aangegeven goederencode was 1208 1000. Op de aangifte staat als bijzondere vermelding: “hiermede maken wij bezwaar tegen de indeling in het tarief in afwachting van een lopende bezwaarprocedure”. De aangifte is oranje geselecteerd. Eiseres heeft een biocertificaat overgelegd en de verificatie is direct beëindigd.

2.2. Het product is meel van sojabonen dat op biologische wijze is vervaardigd. Een sojaboon is een oliehoudend zaad van een sojaplant. Een sojaboon bevat 20 procent olie. De sojaboon wordt gebroken en vervolgens verhit om de olie er gemakkelijker uit te kunnen persen. Bij de vervaardiging van het product is gebruik gemaakt van mechanische persing. Er is geen gebruik gemaakt van chemische extractiemiddelen, zoals hexaan.

2.3. De stof die na de eerste persing resteerde, heeft een tweede behandeling ondergaan, bestaande uit vermaling en droging. Na de hittebehandeling is het product gekoeld om broei en schimmelvorming tegen te gaan.

2.4. Het vetgehalte van het ingevoerde product is na analyse vastgesteld op 10,6 procent. Vanwege het hoge bestanddeel proteïne (circa 50 procent) is het product toegevoegd aan mengvoer. Het aldus verkregen eindproduct is verkocht als biologisch veevoer.

2.5. Het product is in gemalen staat ingevoerd. Persing en verdere behandeling, waaronder maling, hebben plaatsgevonden in Brazilië.

3. Geschil

3.1. In geschil is of het ten invoer aangegeven product moet worden ingedeeld onder post 2304 0000 van het GDT als perskoeken en andere vaste afvallen, verkregen bij de winning van sojaolie, zoals eiseres stelt, of onder post 1208 1000 als meel van sojabonen, zoals verweerder stelt. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding en naar het aangehechte proces-verbaal.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de UTB.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. In geschil zijnde posten, toelichtingen en tariferingen

4.1.

Post 1208 1000:

1208 Meel van oliehoudende zaden en vruchten, ander dan mosterdmeel

1208 1000 - van sojabonen

Post 2304 0000:

2304 0000 Perskoeken en andere vaste afvallen, verkregen bij de winning van sojaolie, ook indien fijngemaakt of in pellets

4.2. Aantekening 2 bij post 1208 luidt als volgt:

Post 1208 omvat niet alleen meel waaruit de olie niet is afgescheiden, doch ook meel waaruit de olie gedeeltelijk is afgescheiden, alsmede meel waaruit de olie eerst is afgescheiden en vervolgens weer geheel of gedeeltelijk is toegevoegd. Van deze post zijn daarentegen uitgezonderd de bij de posten 2304 tot en met 2306 bedoelde afvallen.

4.3. De tarifering op post 2304 luidt als volgt:

1. ‘Extracted soy flour, toasted or double toasted’, zijnde ontvet, sterk gedroogd sojameel of sojaschroot - zowel indien bestemd voor veevoeder als voor menselijke consumptie - moet als bij de winning van plantaardige oliën verkregen afval onder post 23.04 worden ingedeeld. De olie uit sojabonen wordt thans in belangrijke mate verkregen door extractie met behulp van hexaan. Het bij de extractie van de olie verkregen afvalproduct (het sojameel of het sojaschroot) wordt in een verticaal-gesloten-kolommensysteem sterk gedroogd ter verwijdering van de nog aanwezige antitrypsine factor (anti-groeifactor). Hierbij wordt zorgvuldig zorggedragen, dat er bij het drogen niet een te hoge temperatuur heerst, welke de proteïnen zou aantasten. Dit sterk ‘drogen’ wordt op de facturen aangeduid als ‘toasted’ of ‘double toasted’. Dit droogproces kan echter niet worden aangemerkt als ‘roosteren’ (Benelux).

2. Ontvet soyabonenmeel 2304 00. Ontvet soyabonenmeel met een proteïnegehalte, berekend op de droge stof, van ongeveer 50 procent, verkregen door het verwijderen van oliën van gedroogde sojabonen en deze daarna te behandelen met stoom, te extraheren met behulp van oplosmiddelen en te malen. (WDO)

4.4. De GS-toelichting bij de posten luidt voor zover van belang:

GS-toelichting op hoofdstuk 12

Afvalkoeken die overblijven bij de winning van plantaardige vette oliën en vetten uit oliehoudende zaden en vruchten (ontvet meel daaronder begrepen), worden naar gelang van het geval ingedeeld onder post 2304, 2305 of 2306.

GS-toelichting op post 1208

Deze post heeft betrekking op het meel, dat verkregen wordt door de oliehoudende zaden en vruchten bedoeld bij de posten 1201 tot en met 1207 fijn te maken en waaruit de olie niet of slechts gedeeltelijk is afgescheiden. Deze post omvat eveneens meel waaruit de olie eerst is afgescheiden en waaraan deze olie weer geheel of gedeeltelijk is toegevoegd (zie aantekening 2 op dit hoofdstuk).

Van deze post zijn uitgezonderd:

(…) c. ontvet meel van oliehoudende zaden en vruchten, ander dan mosterd (de posten 2304 tot en met 2306) (…).

GS-toelichting op hoofdstuk 23

Dit hoofdstuk omvat allerlei resten en afval verkregen bij de be- of verwerking van de plantaardige producten in de voedselindustrie, alsmede bepaalde residuen van dierlijke oorsprong. Het grootste deel van die resten en afval wordt bijna uitsluitend gebruikt voor de voeding van dieren, hetzij als zodanig, hetzij vermengd met andere stoffen, ondanks het feit dat sommige resten en afvallen geschikt zijn voor menselijke consumptie. Sommige daarvan (wijnmoer, wijnsteen, perskoeken, enz.) worden evenwel voor industriële doeleinden aangewend.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden als ‘pellets’ aangemerkt, producten die, door druk of door toevoeging van een bindmiddel (bijvoorbeeld melasse, zetmeelhoudende zelfstandigheden) in een hoeveelheid van niet meer dan 3 gewichtspercenten, in de vorm van cilinders, bolletjes, enz., zijn geagglomereerd.

GS-toelichting op post 2304

Deze post omvat perskoeken en andere vaste afvallen die overblijven na winning van de olie uit sojabonen, door persen, extraheren met oplosmiddelen of centrifugeren. Deze afvallen vormen een waardevol veevoeder. De afvallen bedoeld bij deze post komen voor in de vorm van platte koeken, korrels of grof meel, dan wel in de vorm van pellets (zie de algemene opmerkingen op dit hoofdstuk). Deze post omvat eveneens niet-getextureerd ontvet sojameel, geschikt voor menselijke consumptie (…).

Van deze post zijn uitgezonderd:

a droesem of bezinksel van olie (post 15.22);

b proteïneconcentraten, die verkregen worden door bepaalde bestanddelen af te scheiden uit ontvet sojameel en bestemd zijn om te worden toegevoegd aan producten voor menselijke consumptie alsmede getextureerd sojameel (post 21.06).

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding en het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Het is vaste rechtspraak dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-post en de bijbehorende aantekeningen zijn omschreven. De door de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor de GN en door de Werelddouaneorganisatie voor het GS uitgewerkte toelichtingen zijn, hoewel rechtens niet bindend, belangrijke hulpmiddelen bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten.

6.2. De rechtbank leidt uit aantekening 2 bij post 1208 af dat eerst dient te worden onderzocht of post 23.04 van toepassing is op het product, omdat afvallen bedoeld bij de posten 23.04 tot en met 23.06 van de eerstgenoemde post zijn uitgezonderd. Post 23.04 heeft betrekking op perskoeken en andere vaste afvallen, verkregen bij de winning van sojaolie, ook indien fijngemaakt of in pellets. De rechtbank gaat er van uit dat onder vaste afvallen alle afvallen dienen te worden verstaan, die niet vloeibaar of gasvormig zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat het product vloeibaar noch gasvormig is en dat het in de vorm van (grof) meel, dus fijngemaakt, is ingevoerd. Ter zitting hebben de gemachtigden van eiseres onweersproken verklaard dat het product na de winning van de olie uit de grondstof, sojabonen, achterblijft. De gewonnen sojaolie is apart ingevoerd en verkocht als biologische sojaolie. Tussen partijen is niet in geschil dat het product is toegevoegd aan veevoeder. De gemachtigden van eiseres hebben ter zitting aangegeven dat het product een afval, een restproduct, is, omdat het voor geen ander doel kan worden gebruikt. Indien het te vet blijkt voor veevoer, kan het niet worden gebruikt. Verweerder heeft gesteld dat het product na een verdere behandeling, zoals chemische extractie, als conventioneel component voor mengvoer zou kunnen worden verkocht, maar eiseres heeft daartegen gesteld dat dit economisch niet haalbaar is, omdat het eindproduct veel te duur zou worden. De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het product voldoet aan de omschrijving van post 23.04, perskoeken en andere vaste afvallen verkregen na de winning van sojaolie.

6.3. Verweerder heeft gesteld dat indeling onder post 23.04 niet mogelijk is, omdat deze post betrekking zou hebben op ontvet meel. Verweerder verwijst naar de tarifering op post 23.04 en naar de GS-toelichting op post 12.08 en hoofdstuk 12. De rechtbank stelt vast dat post 23.04 geen criteria bevat wat betreft het vetgehalte van de onder deze post vallende perskoeken en andere vaste afvallen. Verweerder heeft gesteld dat bij de indeling van het product dient te worden aangeknoopt bij het technisch meest haalbare resultaat, zodat de indelingscriteria afhankelijk zijn van de gekozen methode. Indien deze stelling wordt aanvaard, dient sojameel met een vetgehalte van 4 procent onder post 12.08 te worden ingedeeld als het via chemische extractie is ontvet, en onder post 23.04 indien het via hydraulische of schroefpersing is ontvet. De rechtbank verwerpt deze stelling, omdat de indeling dient te worden bepaald aan de hand van de objectieve eigenschappen en kenmerken van het product zelf, waarbij de gebruikte methode van vervaardiging niet relevant is. Weliswaar kan de gebruikte techniek bij de indeling een relevant criterium zijn, maar de voor posten 12.08 en 23.04 relevante teksten bevatten geen aanwijzingen dat de opsteller van het GDT dit voor de genoemde posten bedoeld heeft. Dit betekent dat zendingen sojameel met dezelfde objectieve eigenschappen en kenmerken onder dezelfde post dienen te worden ingedeeld, ongeacht de methode van vervaardiging. De stelling van verweerder dat post 23.04 uitsluitend betrekking zou hebben op ontvet meel - de rechtbank veronderstelt dat verweerder bedoelt: voor zover technisch mogelijk ontvet - kan niet als zelfstandig argument worden gehanteerd, omdat, hetgeen verweerder niet bestrijdt, na persing van olie ontdaan sojameel altijd een bepaald vetgehalte heeft. Dit betekent dat ook in absolute zin gedeeltelijk ontvette afvallen onder post 23.04 worden ingedeeld. De stelling van verweerder dat op andere methoden meer olie uit de sojabonen kan worden verwijderd zonder verlies van het predikaat biologisch, kan, nu in het GDT geen aanwijzingen te vinden zijn dat het vetgehalte een criterium is, laat staan hoe hoog dat vetgehalte mag zijn, niet slagen. De rechtbank is het met verweerder eens dat het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 11 maart 1982, zaak nr. 129/81 in deze zaak niet relevant is, omdat het tarief sindsdien ingrijpend is gewijzigd.

6.4. Anders dan verweerder voorstaat, kan niet worden gesteld dat post 12.08 specifieker is omdat het product gelet op de textuur en de op de invoerbescheiden gebruikte omschrijving als meel van sojabonen dient te worden beschouwd. Wat het laatste aspect betreft, is de rechtbank van oordeel dat het enkele gegeven dat eiseres het product als “biologisch sojameel” heeft omschreven, niet bepalend is voor de indeling. Wat het eerste aspect betreft, tevens het tweede objectieve criterium - naast het vetgehalte - waarop verweerder de indeling baseert, is de rechtbank van oordeel dat dit evenmin automatisch tot indeling onder post 12.08 leidt. Posten 12.08 en 23.04 hebben beide (voor post 23.04 geldt: mede) betrekking op producten die in fijne, vaste vorm (meel c.q. fijngemaakt) worden ingevoerd.

6.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

7. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

8. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de UTB;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 20 december 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.J. Roke en mr. L.G. Jobse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Jalink, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.