Home

Rechtbank Haarlem, 13-11-2007, BC3802, 06/11398

Rechtbank Haarlem, 13-11-2007, BC3802, 06/11398

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
13 november 2007
Datum publicatie
11 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC3802
Formele relaties
Zaaknummer
06/11398

Inhoudsindicatie

Branemarkbrug kan worden aangemerkt als hulpmiddel in de zin van artikel 6.17, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001, nu deze niet pleegt te worden gebruikt door gezonde, niet-zieke en/of inavlide personen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB06/11398

Uitspraakdatum: 13 november 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft met dagtekening 6 mei 2006 voor het jaar 2004 aan eiseres een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV gehandhaafd. Tegen deze uitspraak is door eiseres een beroepschrift ingediend dat door de rechtbank op 7 november 2006 is ontvangen.

Eiseres heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd waarna verweerder heeft gedupliceerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2007 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen A. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B.

Namens eiseres is ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan zijn overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.

De rechtbank rekent deze pleitnota en de daarbij behorende bijlagen tot de stukken van het geding.

2. De feiten

2.1 Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.2 Eiseres heeft een erfelijke aandoening aan het gebit, waarbij na het uitvallen van het melkgebit zich nauwelijks nieuwe tanden en kiezen meer hebben gevormd. In haar onderkaak heeft zij geen tanden en slechts één kies. Als gevolg hiervan heeft zij tot 2004 een uitneembare gebitsprothese gedragen.

2.3 Deze uitneembare prothese veroorzaakt structurele klachten bij eiseres, waardoor zij een vaste prothese in de onderkaak, een zogenoemde “Branemarkbrug” heeft laten aanbrengen door haar tandarts.

2.4 Eiseres heeft op 29 maart 2005 aangifte IB/PVV over 2004 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, waarbij zij een bedrag van € 7.729 in aftrek brengt als buitengewone uitgaven, waarvan een bedrag van € 6.500 ziet op tandartskosten voor de plaatsing van de gebitsprothese.

2.5 Op 6 april 2006 heeft verweerder zijn voornemen om van de aangifte af te wijken te kennen gegeven. Tevens heeft verweerder in deze brief aangeven dat de aangeven correctie ziet op de weigering van de forfaitaire aftrek wegens chronische ziekte.

3. Geschil

In geschil is of de door een tandarts bij eiseres aangebrachte Branemarkbrug kan worden aangemerkt als een hulpmiddel in de zin van artikel 6.17, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

Eiseres is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a , van de Wet IB 2001, voor zover hier van belang, worden als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling aangemerkt de daarmee verband houdende:

“a. uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer;”

(...)

4.2. Ingevolge het tweede lid van het in 4.1. genoemde artikel wordt als hulpmiddel mede aangemerkt een middel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn. In zijn arrest van 25 april 2001, nr. 36 029, BNB 2001/273, heeft de Hoge Raad aangegeven dat om als hulpmiddel te worden aangemerkt het middel een bijzondere hoedanigheid moet bezitten die meebrengt dat het alleen kan worden gebruikt door zieke en/of invalide personen, dan wel dat het naar zijn aard een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie kan overnemen.

4.3. Met betrekking tot de tandartskosten voor het aanbrengen van de Branemarkbrug, die middels schroeven aan de kaak is bevestigd, stelt eiseres dat zij deze nodig heeft omdat zij bijna alle tanden en kiezen in de onderkaak mist. De Branemarkbrug voldoet in die visie van eiseres aan de kwalificatie van hulpmiddel, nodig om de normale lichaamsfuncties, zoals het kauwen van voedsel, te kunnen uitoefenen. Verweerder heeft gesteld dat een Branemarkbrug niet als een hulpmiddel in de zin van artikel 6.17, tweede lid, van de Wet IB 2001 kan worden aangemerkt, omdat de onderhavige prothese vastzit aan de kaak en een hulpmiddel een zelfstandige zaak dient te zijn, waartoe hij verwijst naar een beleidsbesluit van 15 december 2005, nr. CPP 2005/2693M.

In het genoemde beleidsbesluit van de staatssecretaris van Financiën wordt verwezen naar de toepassing van het chronisch ziekenforfait.

“2.c.3 Vormt de plaatsing van een kroon een hulpmiddel voor toepassing chronisch ziekenforfait?

Een belastingplichtige heeft in 2005 een kroon op zijn kies laten zetten. Dit kostte hem € 325. Hij is niet voor deze kosten verzekerd. Is de kroon een hulpmiddel als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 waardoor belastingplichtige in aanmerking komt voor het forfait wegens chronische ziekte van artikel 6.20a Wet IB 2001?

Nee, een kroon is geen hulpmiddel. Voor de kwalificatie als hulpmiddel is vereist dat er sprake blijft van een zelfstandige zaak. Zie Hoge Raad, 21 november 1990, nr. 26 895, BNB 1991/36. De kroon vormt na de plaatsing geen zelfstandige zaak meer en kan hierdoor niet als een hulpmiddel worden aangemerkt. Belastingplichtige komt echter niet door deze uitgaven in aanmerking voor het zogenoemde chronisch ziekenforfait, noch voor de verhogingsfactor van artikel 6.24 Wet IB 2001”.

In dit verband overweegt de rechtbank dat voor het aanmerken van hulpmiddelen in de zin van genoemd artikel van de Wet niet voldoende is dat er een causaal verband bestaat tussen de aanschaf en het gebruik van het middel en vermindering van de klachten en/of pijn, als gevolg waarvan de elementaire lichaamsfuncties beter kunnen worden uitgeoefend. Indien, zoals hier kennelijk het geval is, middelen niet zijn opgenomen in het verstrekkingenpakket van de Ziekenfondswet of dat van de AWBZ, is, wil daarvoor op de voet van de voormelde bepaling aftrek kunnen worden verleend, vereist dat die middelen een bijzondere omstandigheid bezitten waardoor deze alleen worden gebruikt door zieke en/of invalide personen, dan wel naar hun aard een door ziekte of invaliditeit verstoorde elementaire lichaamsfunctie kunnen overnemen. Naar het oordeel van de rechtbank is de Branemarkbrug als een hulpmiddel te beschouwen in de zin van artikel 6.17, tweede lid, van de Wet IB 2001, nu deze niet pleegt te worden gebruikt door gezonde, niet-zieke en/of invalide personen, maar slechts bij een gestoorde lichaamsfunctie, welke zich bij eiseres uit op het gebied van het kauwen van voedsel. Dat de verankering van de Branemarkbrug op implantaten op verschillende wijze geschiedt, waarbij een onderscheid is te maken tussen zelfstandige uitneembare prothesen en een vaste constructie aan de kaak, slechts door de tandarts los te schroeven, doet daar niet aan af.

4.4. Nu eiseres in het gelijk wordt gesteld, behoeft de vraag of aftrek wegens buitengewone uitgaven verleend dient te worden op grond van het vertrouwensbeginsel geen beantwoording meer.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

5. Proceskosten

In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die de gemachtigde van eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 4,80, zijnde de forfaitair vastgestelde reiskosten van gemachtigde om de zitting van 20 september 2007 bij te wonen. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 4,80, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden, en

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 13 november 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. H.A.M. Röell-Mulder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. O.C.H.C. Pilet, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.