Home

Rechtbank Haarlem, 24-10-2007, BC3837, 06/11737

Rechtbank Haarlem, 24-10-2007, BC3837, 06/11737

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
24 oktober 2007
Datum publicatie
11 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC3837
Zaaknummer
06/11737

Inhoudsindicatie

Verschuldigde premie ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen (WFV) kent geen regeling voor tijdsevenredige berekening van de heffingspercentages.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB06/11737

Uitspraakdatum: 24 oktober 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X te Z,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft met dagtekening 10 oktober 2006 aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een verzamelinkomen en premie-inkomen van € 21.899.

Na daartegen gemaakt bezwaar op 12 oktober 2006 heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2006 de aanslag gehandhaafd. Tegen deze uitspraak is door eiser een beroepschrift ingediend dat door de rechtbank op 14 november 2006 is ontvangen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2007 te Haarlem. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.2. Eiser is op 12 augustus 2005 65 jaar geworden. Vanaf de eerste dag van desbetreffende maand geniet hij een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ten bedrage van bruto € 6.345. Van 1 januari 2005 tot en met 31 juli 2005 genoot hij loon uit vroegere dienstbetrekking van in totaal € 14.464.

2.3. Op 10 oktober 2006 is eiser aangeslagen voor de IB/PVV over het jaar 2005 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.634, overeenkomstig de aangifte. Bij het gemiddelde premiepercentage voor de AOW voor de maand augustus is door de inspecteur uitgegaan van een percentage van 25,14%. Naar dit percentage is, het gedeelte van de inkomsten die na 1 augustus 2005 zijn ontvangen, in de heffing betrokken.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de in de aanslag begrepen premies volksverzekeringen op het juiste bedrag zijn vastgesteld.

Eiser is van mening dat hij geen AOW-premie is verschuldigd over de inkomsten die hij na zijn 65ste verjaardag heeft genoten, aangezien hij met ingang van 1 augustus niet meer premieplichtig is voor de AOW. Het door verweerder gehanteerde premiepercentage van 25,14% betreft premie volksverzekeringen berekend over het gehele jaar 2005, als gevolg waarvan eiser te veel AOW- premie dient te betalen over 2005.

Verweerder stelt dat op grond van de wettelijke bepalingen van de Wet financiering volksverzekeringen geen premie AOW-premie verschuldigd is met ingang van 1 augustus 2005. Het herleide percentage wordt dan volgens verweerder 10,44%, zijnde 7/12 van 17,9% is 10,44%. De totaal verschuldigde premie bedraagt dan 25,14%, zijnde 10,44%+1,25% (Premie Anw) + 13,45%(Premie AWBZ), van het premie-inkomen, als gevolg waarvan de premie in totaal € 5.187 bedraagt. Verweerder is in het verlengde hiervan van mening dat de wetgever bewust een zekere grofheid in de berekening heeft geaccepteerd, als gevolg waarvan bij eiser op zijn uitkering vóór pensionering minder AOW-premie is ingehouden, die alsnog is ingehouden na de datum van pensionering en uitgemiddeld wordt.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 7 van de Wet financiering volksverzekeringen (hierna: WFV) bepaalt dat de maatstaf voor de heffing van premie voor de volksverzekeringen het premie-inkomen van de premieplichtige is. Volgens artikel 8 van de WFV wordt voor de heffing van de premie voor de volksverzekeringen bij wege van aanslag onder premie-inkomen verstaan het belastbare inkomen uit werk en woning, bepaald volgens de regels van hoofdstuk 3 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001.

4.2. Ingevolge artikel 10, tweede lid, WFV is geen premie AOW verschuldigd met ingang van de eerste dag van de maand waarin de verzekerde de leeftijd van 65 jaar bereikt. Ten aanzien van eiser betekent dit dat hij vanaf 1 augustus 2005 geen AOW-premie meer verschuldigd is.

4.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 17 van de WFV is het mogelijk om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen met betrekking tot hetgeen in de paragrafen 1 tot en met 5 van de WFV is bepaald. Hieraan is uitvoering gegeven in de Uitvoeringsregeling premieheffing volksverzekeringen 2002 (hierna: Uitvoeringsregeling). In artikel 3 van de Uitvoeringsregeling, dat voorziet in een tijdsevenredige vaststelling van het premiepercentage, wordt bepaald dat ingeval zich ten aanzien van een verzekerde die in de premieheffing bij wege van aanslag wordt betrokken in het kalenderjaar tijdvakken voordoen waarin anders dan ingevolge artikel 12 van de wet verschillende premiepercentages gelden, de premie wordt geheven naar een percentage (heffingspercentage) dat is samengesteld uit tijdsevenredige delen van die verschillende premiepercentages. In artikel 7 van de Uitvoeringsregeling is de wijze waarop de tijdsevenredige vaststelling moet worden bepaald opgenomen. Door de Hoge Raad ( Hoge Raad 9 september 2005, nr. 40493) is beslist dat de regeling zoals deze is opgenomen in de artikelen 2 en 5 van de Uitvoeringsregeling premieheffing volksverzekeringen 1990 niet in strijd is met hetgeen in artikel 10, tweede lid, van de WFV is bepaald, maar een uitwerking daarvan, nu de WFV geen regeling kent voor de tijdsevenredige bepaling van heffingspercentages. Nu deze bepalingen uit de Uitvoeringsregeling premieheffing volksverzekeringen 1990 overeenstemmen met hetgeen is opgenomen in artikel 3 en 7 van de Uitvoeringsregeling premieheffing volksverzekeringen 2002 ziet de rechtbank geen aanleiding om in de onderhavige situatie anders te oordelen.

4.4. De wetgever had kunnen kiezen voor een heffingssysteem dat in één kalenderjaar twee keer een premie-inkomen en twee verschillende heffingspercentages worden vastgesteld. Uit de wetsgeschiedenis is af te leiden dat de wetgever uit praktische overwegingen en op grond van de eenvoud koos voor een zekere grofheid in het onderhavige systeem, waarin een tijdsevenredig gewogen premiepercentage wordt toegepast op het premie-inkomen van een kalenderjaar. Het vorenoverwogene houdt ten aanzien van eiser in dat het door verweerder toegepaste premiepercentage correct is. Het gelijk is derhalve aan verweerder.

4.5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 24 oktober 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. H.A.M. Röell-Mulder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. O.C.H.C. Pilet, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.