Home

Rechtbank Haarlem, 05-12-2007, BC3855, 07-3355

Rechtbank Haarlem, 05-12-2007, BC3855, 07-3355

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
5 december 2007
Datum publicatie
20 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC3855
Zaaknummer
07-3355

Inhoudsindicatie

Eiser heeft recht op toepassing van de investeringsaftrek ter zake van de investeringsverplichting , nu deze investering door vier vennoten is aangegaan ten tijde van de deelname aan de Vof.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB07/3355

Uitspraakdatum: 5 december 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

Zitting

Bij het onderzoek ter zitting van 21 november 2007 te Haarlem is verschenen eiser, vergezeld van zijn gemachtigde A, alsmede verweerder.

Geschilomschrijving

In geschil is de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de aan eiser toegekende investeringsaftrek over het jaar 2001.

gronden:

1. Eiser oefent samen met familieleden een tuinbouwbedrijf uit in de vorm van een Vennootschap onder firma (hierna: Vof). De Vof hanteert een gebroken boekjaar, lopend van 1 mei tot en met 30 april van het daarop volgend jaar.

De Vof heeft tot en met 30 april 2000 vier vennoten: eiser, zijn vader en moeder, en zijn echtgenote. De winst wordt gelijkelijk over de vennoten verdeeld.

Per 1 mei 2000 zijn de vader en moeder van eiser uit de Vof getreden. Eiser heeft, onder toepassing van de faciliteit van de geruisloze doorschuiving van artikel 17 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de onderneming van zijn ouders overgenomen. De winst van de Vof wordt vanaf dat moment in de verhouding 75/25 verdeeld tussen eiser en zijn echtgenote.

2. Ten behoeve van het tuinbouwbedrijf is de Vof een investering aangegaan in een ecoteckas en een daarbij behorend energiescherm, tot een totaalbedrag van fl. 755.058,- (hierna: de investering). Na een periode van onderhandelingen is de overeenkomst met de leverancier op 27 april 2000 getekend.

3. Bedoelde investering is in het boekjaar 1999/2000 niet betaald en evenmin in gebruik genomen. Eerst bij de aangifte over het boekjaar 2000/2001 is ter zake van de investering dan ook (kleinschaligheids)investeringsaftrek geclaimd en is de aftrek door de Inspecteur beoordeeld.

4. Eiser is primair van opvatting dat bedoelde investering door vier vennoten is aangegaan zodat (na toedeling van de totale investering aan vier vennoten) het percentage van 16% per firmant van toepassing is, zoals vermeld in de tabel van artikel 11 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).

Subsidiair neemt eiser het standpunt in dat bedoelde investering door twee vennoten is aangegaan zodat (na toedeling van de totale investering aan eiser en zijn echtgenote) het percentage van 8% van toepassing is, zoals vermeld in de tabel van artikel 11 van de Wet.

5. Verweerder is van opvatting dat de investering aan slechts twee vennoten is toe te rekenen (eiser en zijn echtgenote) en het percentage is vast te stellen op nihil dan wel 8%, afhankelijk van de in aanmerking te nemen winstverdeling tussen beide vennoten.

6. Nu de investeringsverplichting is aangegaan met het ondertekenen van de overeenkomst met de leverancier op 27 april 2000 (nadat daaraan voorafgaand gedurende een zekere tijd onderhandelingen hebben plaatsgevonden met een of meer leveranciers) is sprake van een investering gedurende het boekjaar 1999/2000 en daarmee in een boekjaar waarin de Vof bestond uit een viertal vennoten.

Alsdan dient het totale bedrag aan investering te worden toegerekend aan de op dat moment participerende (vier) vennoten en is het percentage van 16% van toepassing, zoals vermeld in de tabel van artikel 11 van de Wet.

7. De omstandigheid dat twee van vier vennoten enige dagen na het ondertekenen van de overeenkomst met de leverancier uit de Vof treden (waarbij hun aandeel geruisloos wordt doorgeschoven naar eiser) maakt dit oordeel niet anders nu de verplichting is aangegaan ten tijde van hun deelname aan de Vof en zij, zo onderkent ook de Inspecteur, mede aansprakelijk zijn voor de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.

8. Dat de twee uittredende vennoten ter zake van de investering nimmer pogingen in het werk hebben gesteld om een financiering te regelen voor hun aandeel in de totale investering laat zich verklaren uit het feit dat zij enige dagen na het aangaan van de investeringsver¬plichting uit de Vof treden (waarbij de beslissing om geen financiering te regelen genomen zal zijn in samenhang met hun voornemen tot uittreden) en leidt evenmin tot een ander oordeel.

Aan verweerder kan worden toegegeven dat bij het aangaan van omvangrijke verplichtingen, zoals de onderhavige investering, in de regel de daarmee samenhangende financiering al geregeld is of in ieder geval in grote lijnen voorbereid. Echter, belastingplichtigen zijn daartoe niet gehouden en het achterwege blijven van een dergelijke (voorgenomen) financiering leidt niet tot de conclusie dat de beslissing tot investeren niet is genomen.

Beide uittredende vennoten zijn met de ondertekening van de overeenkomst op 27 april 2000 verplichtingen aangegaan waarna zij - zo is tussen partijen niet in geschil - mede aansprakelijk zijn voor de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.

9. De beslissing tot investering is genomen op (uiterlijk) 27 april 2000 zodat sprake is van een investering in het boekjaar 1999/2000 waarbij de Vof bestaat uit vier vennoten zodat - onder toepassing van artikel 11b van de Wet - overeenkomstig het primaire standpunt van eiser, een investeringsaftrek van toepassing is van 16% per firmant.

Alsdan dient het belastbaar inkomen uit werk en woning, overeenkomstig de ingediende aangifte anders dan door gemachtigde in het beroepschrift is genoemd, te worden vastgesteld op € 31.816

proceskosten:

Eisers proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 644 (2 punten ad € 322 maal wegingsfactor 1).

beslissing:

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak van verweerder;

-vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.816 en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;

-gelast dat de Staat aan eiser vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 39;

-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser voor een bedrag van € 644 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan op 5 december 2007 en in het openbaar uitgesproken door

dr. mr. A.M. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. O.C.H.C. Pilet, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.