Home

Rechtbank Haarlem, 05-07-2007, BC4025, 06/6239

Rechtbank Haarlem, 05-07-2007, BC4025, 06/6239

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
5 juli 2007
Datum publicatie
14 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC4025
Zaaknummer
06/6239

Inhoudsindicatie

Vorming van voorziening in verband met bodemsanering is toegestaan aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/6239

Uitspraakdatum: 5 juli 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P/, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd met dagtekening 7 mei 2005, berekend naar een belastbaar bedrag van € 146.877.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 april 2006 de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 22 mei 2006, ontvangen bij de rechtbank op 23 mei 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2007 te Amsterdam.

Namens eiseres zijn verschenen A en B als gemachtigden en C, algemeen directeur van eiseres alsmede D, procuratiehouder van eiseres. Namens verweerder is verschenen E.

Namens eiseres is ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan zijn overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.

De rechtbank rekent deze pleitnota en de daarbij behorende bijlagen tot de stukken van het geding.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Het bedrijfspand van eiseres is gevestigd aan de A-straat 3 te W. Eiseres heeft in 1995 en 1996 een verkennend bodemonderzoek laten uitvoeren voor grond gelegen aan de A-straat 3 te W. Uit het onderzoek bleek dat de bodem sterk verontreinigd is met voornamelijk metalen en PAK’s. In 1997 is voor deze grond, circa 1.500 m2, door Y B.V. een saneringsplan opgesteld.

2.2. In 1997 is door eiseres een voorziening opgenomen voor de bodemsanering ter grootte van f 323.125 (€ 146.628).

2.3.1 In het rapport, dat is opgemaakt naar aanleiding van een bij eiseres ingesteld boekenonderzoek, met als datum 4 september 2002 is vermeld:

‘Bij de regeling van de aangifte VPB 1997 is de voorziening beoordeeld en akkoord bevonden. Inmiddels is 2000 het vierde jaar dat de voorziening aanwezig is en zijn er tot op heden, juni 2002, geen concrete stappen ondernomen om maatregelen te treffen voor daadwerkelijke sanering.’

2.3.2 In het onder 2.3.1 genoemde boekenonderzoek wordt nog vermeld onder punt 3.4:

“Ik heb met de belastingadviseur, dhr. S, afgesproken dat de voorziening in ieder geval tot en met 2001 fiscaal geaccepteerd zal worden. Bij de regeling vennootschapsbelasting 2002 zal beoordeeld worden in hoeverre er nog steeds sprake is van een stellig voornemen tot saneren.”

2.4. Met dagtekening 30 maart 2005 zendt de gemachtigde van eiseres een brief aan verweerder waarin onder meer het volgende is opgenomen:

‘… dat belastingplichtige nog steeds een stellig voornemen heeft om tot sanering van de vervuilde grond over te gaan.

Echter de financiële resultaten laten deze ingrijpende verbouwing op dit moment nog niet toe.

De onroerende zaak waarin de onderneming is gevestigd, voldoet niet meer aan de eisen die tegenwoordig aan een expeditieruimte, magazijn en showroom worden gesteld. (…)

Gezien de bovenstaande wijzigingen zal ook de showroom en de kantoren niet aan een ingrijpende verbouwing kunnen ontkomen.

Verwacht wordt dat voor het einde van dit jaar (..) een opdracht wordt verstrekt om bovenvermelde veranderingen te realiseren.

De enige vraag die in dit kader nog speelt is of er een radicale vernieuwing of een gehele sloop van het pand plaats zal moeten vinden.

Duidelijk is echter wel dat de nodige vergunningen zullen worden verstrekt onder de voorwaarde dat de grond zal worden gesaneerd.

In dit kader vraag ik me af of in aanmerking nemende de gestegen kosten van het saneren van bodemvervuiling, het op de balans gereserveerde bedrag voldoende is.’

2.5. Verweerder heeft naar aanleiding van de brief van 30 maart 2005 gevraagd om de datum, het tijdstip en de naam van de ambtenaar te vermelden waarmee de gesprekken met de gemeente hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft gevraagd of er reeds vergunningen zijn aangevraagd en of daarvan afschriften en ontvangstbevestiging kunnen worden verstrekt. Ook is om een afschrift van een declaratie van de architect gevraagd met wie de bouwplannen zijn doorgenomen, alsmede om door te geven wanneer de laatste contacten zijn geweest met de provincie over de sanering.

2.6. Namens eiseres is op 8 april 2005 aan verweerder medegedeeld, dat de nodige vergunningen zullen worden aangevraagd op het moment dat de tekeningen voor realisatie van de plannen gereed zijn, dat een opdracht aan een architect nog niet is verstrekt en dat er nog geen overleg met de gemeente heeft plaatsgevonden.

2.7. Tijdens het hoorgesprek op 27 september 2005 heeft eiseres onder meer meegedeeld dat verhuizing van het bedrijf wordt overwogen omdat behoefte bestaat aan grotere opslagruimte.

2.8. Verweerder heeft de aanslag vennootschapsbelasting 2002 als volgt vastgesteld:

Belastbaar bedrag volgens aangifte € 8.299

Vrijval voorziening sanering grond € 146.628

Vastgestelde belastbare winst € 154.927

Verrekenbare verliezen € 8.050 -/-

Belastbaar bedrag € 146.877

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of de in 1997 door eiseres gevormde voorziening voor bodemsanering van vervuilde grond, in 2002 moet vrijvallen.

3.2. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de voorziening niet hoeft vrij te vallen. Zodra haar financiële positie dit toelaat, zal zij overgaan tot uitbreiding of nieuwbouw. Aan een sloopvergunning of bouwvergunning verbindt de gemeente de voorwaarde dat tot bodemsanering wordt overgegaan. Zo de voorziening al vrij moet vallen, dient dit in de visie van eiseres niet eerder dan in 2006 plaats te vinden. Eiseres verzoekt de rechtbank om de aanslag overeenkomstig de aangifte vast te stellen op een belastbare winst van € 8.299.

3.3. Verweerder is van mening dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat op 31 december 2002 een redelijke mate van zekerheid bestaat dat de saneringskosten gemaakt zullen worden, zodat de voorziening in 2002 ten gunste van het resultaat moet vrijvallen. Voor een voorziening moet het stellige voornemen blijken uit het feit dat een plan is opgesteld waaruit volgt dat de sanering binnen een vastgestelde periode zal worden uitgevoerd. Voorts is onduidelijk of de gemeente in alle gevallen van een verzoek om bouwvergunning de voorwaarde stelt dat de bodem geheel moet worden gesaneerd. Verweerder verwijst tevens naar het Besluit van de Staatssecretaris van 11 november 2004, nr. CPP2004/814M en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In het arrest van 26 augustus 1998, nr. 33 417, BNB 1998/409, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat moet worden toegestaan dat bij de bepaling van de winst voor een zeker jaar ter zake van toekomstige uitgaven een passiefpost wordt gevormd, indien die uitgaven hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan en ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend, en ter zake waarvan een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen.

4.2. Eiseres stelt dat aanpassing van het bedrijfspand noodzakelijk is omdat onder meer grotere opslagruimte noodzakelijk is. Uitbreiding van het bedrijfspand, waarbij voorzieningen in de grond moeten worden aangebracht, heeft volgens eiseres tot gevolg dat de gemeente eist dat de bodem wordt gesaneerd. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat niet waarschijnlijk is dat deze eis wordt gesteld bij een geringe verbouwing. De rechtbank acht echter aannemelijk dat aan een vergunning voor uitbreiding van het bedrijfspand zoals door eiseres voorzien, de eis wordt verbonden dat wordt overgegaan tot gehele of gedeeltelijke bodemsanering.

4.3. De rechtbank acht voorts van belang dat verweerder voor de jaren 1997 tot en met 2001 een voorziening voor bodemsanering heeft toegestaan. Eiseres stelt dat in de jaren na 1997 niet is overgegaan tot sanering van de bodem omdat vooralsnog de financiële middelen ontbraken om over te gaan tot nieuwbouw of verbouwing van het bedrijfspand. Verweerder heeft deze stelling niet, althans onvoldoende weersproken, zodat de rechtbank van de juistheid van deze stelling uitgaat. Ook in 2002 bestond bij eiseres nog het voornemen - zo heeft zij naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate aannemelijk gemaakt - tot aanpassing van het bedrijfspand en is dit als gevolg van financiële redenen niet gelukt. De voor het onderhavige geval relevante feiten en omstandigheden zijn daarom in 2002 niet anders dan in de daaraan voorgaande jaren.

4.4. Verweerder stelt dat door het ontbreken van concrete bouwplannen en het verstrijken van de tijd niet meer aannemelijk is dat de saneringskosten nog zullen worden gemaakt. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat vanwege het tijdsverloop tussen het vormen van de voorziening en het uitblijven van de beoogde sanering, op enig moment moet worden geoordeeld dat niet langer een redelijke mate van zekerheid bestaat dat de kosten zich zullen voordoen. Echter, dit moment is in 2002 nog niet aangebroken omdat in dat jaar geen veranderingen zijn opgetreden ten opzichte van voorgaande jaren en de tijd die is verstreken tussen het vormen van de voorziening in 1997 en het jaar 2002 is niet dermate lang, dat alleen daarom moet worden geoordeeld dat de voorziening moet vrijvallen.

4.5. Het beroep van verweerder op het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 11 november 2004, nr. CPP2004/814M, gepubliceerd in BNB 2005/48 maakt het bovenstaande niet anders. In dit besluit is ingegaan op situaties waarin moet worden beoordeeld of een voorziening kan worden gevormd. In het geval van eiseres is de vorming van de voorziening door verweerder reeds in 1997 toegestaan en dient, met inachtneming van de bijzondere omstandigheden van het geval, slechts beoordeeld te worden of en op welk moment deze dient vrij te vallen. Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat dit in 2002 nog niet het geval is.

4.6. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbare winst van € 8.299 en, met inachtneming van een te verrekenen verlies van € 8.050 op een belastbaar bedrag van € 249;

-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 966, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

-gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 5 juli 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.P.M. van Rijn, voorzitter, mr. J.T Sanders en mr. A.M. van Amsterdam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.C.H.C. Pilet, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.