Home

Rechtbank Haarlem, 23-11-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1872 BC4931, 06/4873

Rechtbank Haarlem, 23-11-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1872 BC4931, 06/4873

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
23 november 2007
Datum publicatie
29 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC4931
Zaaknummer
06/4873

Inhoudsindicatie

X B.V. heeft sinds 1989 een schuld bij Y B.V. Sinds 1989 betaalt X B.V. geen rente over deze schuld. In geschil is of X B.V. de totale rentelast in 2002 ten laste van het resultaat kan brengen. De rechtbank oordeelt dat dit niet kan.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/4873

Uitspraakdatum: 23 november 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z, belanghebbende, gemachtigde: A.

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, de Inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2002 met dagtekening 30 juni 2005 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 928.453.

1.2. De Inspecteur heeft op het daartegen gerichte bezwaar van 9 maart 2006 bij de bestreden uitspraak de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 12 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op 13 april 2006, beroep ingesteld. De Inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2007 te Haarlem. Namens belanghebbende is verschenen A. Namens de Inspecteur is verschenen B.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is op 9 oktober 1970 opgericht. Blijkens haar statutaire doelomschrijving en feitelijke werkzaamheid is sprake van een bouw-, exploitatie- en ontwikkelingsmaatschappij. De aandelen in belanghebbende worden voor 50 percent gehouden door Y B.V. (hierna: Y.); de overige 50 percent van de aandelen worden gehouden door C. Deze houdt 100 percent van de aandelen Y.

2.2. Aan belanghebbende is een aangiftebiljet voor de heffing van vennootschapsbelasting voor het jaar 2002 uitgereikt. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar bedrag van € 629.195. De aangegeven belastbare winst bedraagt € 973.469. Het positieve bedrijfsresultaat is het gevolg van de verkoop van grond in het onderhavige jaar.

2.3. In de aangifte vennootschapsbelasting 2002 is ten titel van betaalde rente een bedrag van

€ 290.000 over de periode 1989 tot en met 2001 vermeld. Deze rentelast heeft betrekking op een rekening-courantschuld welke belanghebbende bij Y had. Deze schuld is in 1989 ontstaan doordat Y de rekening-courantverhouding tussen belanghebbende en de erven van C, 100 percent aandeelhouder van Y en ten tijde van de overname van de rekening-courantverhouding 50 % aandeelhouder van belanghebbende, heeft overgenomen. De overname van de schuld heeft destijds plaatsgehad tegen de nominale waarde. Belanghebbende en Y zijn overeengekomen over de schuld geen rente in rekening te brengen. Als motivering is gegeven dat de resultaten van belanghebbende slecht waren, hetgeen naar hun gemeenschappelijke verwachting slechts tijdelijk zou zijn gelet op de toekomstperspectieven van belanghebbende. Deze afspraak is niet schriftelijk vastgelegd. Een schriftelijke vastlegging heeft eerst in het jaar 2006 plaatsgevonden. Belanghebbende heeft dit stuk in kopie in het geding gebracht. Het bedrag van € 290.000 betreft volgens belanghebbende de over de periode 1989-2001 verschuldigde rente over de voormelde lening en is uiteindelijk in 2002 door belanghebbende aan Y betaald.

2.4. In 1996 is naar aanleiding van de ingediende aangifte 1991 discussie ontstaan met de Belastingdienst inzake het niet in rekening brengen van rente over de rekening-courantschuld van belanghebbende bij Y. Deze discussie heeft geleid tot de indiening van een bezwaarschrift door belanghebbende tegen de opgelegde aanslag vennootschapsbelasting 1991 aan belanghebbende. Dit bezwaarschrift is door de toenmalig behandelend Inspecteur gehonoreerd. In zijn brief van 25 juni 1996 is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:

“Naar aanleiding van ons mondeling onderhoud van 1 maart 1996 en uw brief van 28 maart 1996 inzake het bezwaarschrift vennootschapsbelasting 1991 ten name van Y bericht ik u het volgende.

Het bezwaarschrift zal worden toegekend. Dat betekent dat het belastbaar bedrag opnieuw zal worden vastgesteld en wel conform zoals door u ingediend. De aanslag zal worden verminderd tot nihil. Dit heeft tevens consequenties voor de hoogte van het te verrekenen verlies ultimo 1991.

Inmiddels heb ik ook de aangiften vennootschapsbelasting 1992 tot en met 1994 conform afgedaan.

. . . . “

2.5. Van 1991 tot en met 2000 heeft belanghebbende afgelost op de schuld aan Y. Deze aflossingen hebben plaatsgevonden in de vorm van een verrekening met het aandeel in de boedel. Er zijn derhalve geen geldstromen aan te pas gekomen. In 2000 is de rekening-courantschuld van belanghebbende bij Y omgebogen in een vordering van belanghebbende op Y tot een bedrag van € 49.757 (ƒ 109.561).

2.6. In de jaarrekening 1998 van belanghebbende, welke jaarrekening als bijlage met de aangifte wordt meegestuurd, is het volgende vermeld:

“Over de lening aan X B.V. is sinds het ontstaan in 1989 in verband met het negatieve eigen vermogen van X B.V. geen rente berekend. (…).

Met X B.V. is overeengekomen dat indien de vermogenspositie van X B.V. in de toekomst sterk zou verbeteren alsnog (een deel van) deze rente in rekening zal worden gebracht.”

2.7. Bij brief van 6 oktober 2004 heeft de Inspecteur zijn voornemen om van de ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2002 van belanghebbende af te wijken bekendgemaakt aan belanghebbende. Door middel van deze brief heeft de Inspecteur belanghebbende tevens in de gelegenheid gesteld om hier schriftelijk op te reageren, hetgeen hij heeft gedaan. Vervolgens heeft de Inspecteur overeenkomstig de aangekondigde afwijking de aanslag vastgesteld.

2.8. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag bij Y geen overeenkomstige negatieve correctie bij Y ter zake van het bedrag van € 290.000 aangebracht.

3. Geschil; standpunt en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of het bedrag van € 290.000 in mindering op de belastbare winst kan worden gebracht, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

3.2. Belanghebbende heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de overeenkomst tussen hem en Y., inhoudende dat tijdelijk geen rente zou worden betaald, op een zakelijke grondslag berust. Immers de financiële positie van de debiteur liet op dat moment, te weten de periode 1989- 2001, een rentebetaling niet toe. Om het voortbestaan van de onderneming niet te bedreigen, werd tijdelijk van de betaling van rente afgezien. In 1996 is hierover met de toenmalig behandelend inspecteur, de heer D overleg gepleegd. De heer D heeft hier toen mee ingestemd.

3.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.

3.4. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen, verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht.

3.5. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur en tot het verminderen van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van

€ 629.195

3.6. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Bewijslast

4.1. Belanghebbende heeft in haar aangifte een bedrag van € 290.000 ten titel van rente vermeld. Nu de Inspecteur de aftrekbaarheid van dat bedrag heeft bestreden dient belanghebbende op wie ook overigens de bewijslast rust, zodanige feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken dat de vermelding op goede gronden is geschied. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet geslaagd in het aannemelijk maken van de beweerdelijk gemaakte afspraak met de Inspecteur. In het bijzonder kan zulks in redelijkheid niet worden afgeleid uit de onder 2.4 vermelde brief. Ter aanvulling merkt de rechtbank op dat de schriftelijke vastlegging van de beweerdelijke afspraak tussen belanghebbende en Y in het jaar 2006 niets toevoegt. Ook hetgeen belanghebbende overigens of anderszins heeft aangevoerd kan niet tot een andersluidend oordeel leiden.

Vermelding in de jaarrekening; opgewekt vertrouwen

4.2. Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat in de jaarrekeningen over de jaren 1998 en volgende de onder 2.6 vermelde toelichting is opgenomen. De rechtbank verstaat deze stelling – naast het onderbouwen van de juistheid van de gevraagde aftrek als zodanig – mede als een beroep op opgewekt vertrouwen. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.

4.3. In de eerste plaats heeft het jaarlijks volgen van de aangifte door de Inspecteur voor de belastingheffing in het verleden geen gevolgen gehad. Voorts is er door het versturen van deze toelichting als bijlage bij de aangifte geen sprake van het uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde stellen van een aangelegenheid (HR 13 januari 1993, BNB 1993/100). Belanghebbende heeft met deze toelichting namelijk niet duidelijk om een standpunt van de Inspecteur gevraagd. De rechtbank verwerpt daarom ook dit standpunt van belanghebbende.

4.4. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het betrekken van de rente in de heffing van Y in het onderhavige jaar bij belanghebbende niet de indruk kan hebben gewekt dat de Inspecteur het aftrekken van de rente van de winst van belanghebbende zou toestaan. Ook in zoverre faalt het beroep. De rechtbank verstaat het standpunt van de Inspecteur aldus dat indien de in het geding zijnde aanslag onherroepelijk vaststaat de belastbare winst bij Y. op overeenkomstige wijze zal worden verminderd.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 23 november 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.T. Sanders, voorzitter, mr. B. van Walderveen en mr. U.E. Tromp, rechters, in tegenwoordigheid van drs. A.M. Jones, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.