Rechtbank Haarlem, 11-07-2007, BC4988, 06/1470
Rechtbank Haarlem, 11-07-2007, BC4988, 06/1470
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 11 juli 2007
- Datum publicatie
- 7 maart 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2007:BC4988
- Zaaknummer
- 06/1470
Inhoudsindicatie
BPM. De rechtbank komt tot de conclusie dat het aan de stukken te ontlenen sterke vermoeden dat de ingebouwde kilometertelleronderbreker vervolgens ook is gebruikt, door eiseres onvoldoende is weersproken. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/1470
Uitspraakdatum: 11 juli 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, gevestigd te Z, eiseres,
en
P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 23 februari 1999 tot en met 22 februari 2000 en met dagtekening 25 april 2005 een naheffingsaanslag BPM opgelegd ten bedrage van € 2.569, alsmede bij beschikking met dezelfde dagtekening een boete van 50% van het nageheven bedrag.
1.2. Eiseres heeft tegen voormelde naheffingsaanslag en boetebeschikking een bezwaar¬schrift ingediend. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 december 2005 de naheffingsaanslag alsmede de boete gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 13 januari 2006 beroep ingesteld. Dit beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 27 juni 2006 niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft eiseres bij brief van 6 juli 2006 een verzetschrift ingediend. Het verzetschrift is door deze rechtbank op 29 augustus 2006 gegrond verklaard. Daarbij is bepaald dat de uitspraak van 27 juni 2006 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
1.4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Bij het onderzoek ter zitting van 31 mei 2007 te Haarlem zijn verschenen en gehoord namens eiseres de heer A, alsmede mr. B en C namens verweerder.
Verweerder heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij.
1.6. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak die bij de rechtbank geregistreerd is onder nummer AWB 06/1471.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres exploiteert onder de naam X een taxi-onderneming. Vennoten van eiseres zijn A, D en E. Eiseres is gedurende het naheffingstijdvak kentekenhouder van de personenauto met kenteken AA-BB-00 (hierna: de auto). Alle drie de vennoten zijn gedurende het naheffingstijdvak bestuurder geweest van de auto. De auto wordt gebruikt in de taxi-onderneming.
2.2. Bij eiseres is medio 2003 een boekenonderzoek ingesteld. In het naar aanleiding van dit onderzoek uitgebrachte rapport (toegevoegd als bijlage bij het verweerschrift) is, voor zover hier van belang, onder punt 3.2 vermeld:
Uit aan de Belastingdienst ter beschikking staande gegevens is gebleken dat in de auto met het kenteken AA-BB-00 een kilometertelleronderbreker is ingebouwd. Als de kilometertelleronderbreker tijdens het rijden is ingeschakeld blijven de kilometerteller, de snelheidsmeter en de dagteller normaal doorlopen. Pas na afloop van het gebruik van de onderbreker springt de kilometerstand terug naar de beginstand bij het inschakelen van de onderbreker. (…)
Op basis van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek heeft verweerder de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.
2.3. In diverse door verweerder overgelegde processen-verbaal van de Rijksverkeersinspectie wordt door taxichauffeurs verklaard dat een kilometertelleronderbreker (hierna: kto) in hun taxi is ingebouwd en dat dit bij 90 % van de Amsterdamse taxi’s het geval is.
2.4. Tot de gedingstukken behoren kopieën van bladzijden uit de bedrijfsagenda van F (hierna: F).
Op de bladzijde van dinsdag 30 maart 1999 staat vermeld:
“Taxi 000 passat
in + uitbouw meter en div
+ mob. 200 2e fase
250 mob ± 1000
285 met
250 div
06 00 00 00 00”
Het genoteerde nummer 06 00 00 00 00 betreft het mobiele telefoonnummer van een van de vennoten van eiseres, D. Tussen partijen is niet in geschil dat op 30 maart 1999 een kto is ingebouwd in de auto.
3. Geschil
3.1. In geschil is of verweerder terecht de onderhavige naheffingsaanslag heeft opgelegd en meer in het bijzonder of eiseres heeft aangetoond dat de personenauto voor tenminste 90% als taxi is gebruikt.
3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding alsmede naar hetgeen ter zitting door partijen naar voren is gebracht.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 16, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) (tekst tot en met 31 december 2000) bepaalt dat teruggaaf van belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag wordt verleend in drie gelijke jaarlijkse termijnen voor personenauto’s die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer afgegeven vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten.
4.2. In het tweede lid van artikel 16 Wet BPM is bepaald dat de aanspraak op teruggaaf telkens voor een derde gedeelte ontstaat nadat een, twee en drie jaren zijn verstreken na het tijdstip waarop de personenauto, overeenkomstig de vergunning dan wel het vergunning¬bewijs, voor openbaar vervoer of taxivervoer in gebruik is genomen.
4.3. Ingevolge het vijfde lid van voormeld artikel bedraagt de teruggaaf nihil indien de personenauto in de voorafgaande periode van een jaar niet geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer.
4.4. Gelet op de tekst van de Wet BPM rust op eiseres de last om aannemelijk te maken dat de taxi voor ten minste 90 % als taxi is gebruikt. Eiseres is vrij in de wijze waarop zij dit bewijs levert.
4.5. Verweerder heeft de kilometeradministratie van eiseres verworpen, er van uitgaande dat de in de auto ingebouwde kto is gebruikt. De bewijslast ter zake rust, tegenover de ontkenning door eiseres, in beginsel op verweerder.
4.6. Na afweging van de verklaring van eiseres tegen het door verweerder ingebrachte bewijs komt de rechtbank tot de conclusie dat het aan de stukken te ontlenen sterke vermoeden dat de ingebouwde kto vervolgens ook is gebruikt, door eiseres onvoldoende is weersproken.
De omstandigheden die tot deze conclusie hebben geleid zijn de volgende:
- Zoals onder 2.3. beschreven hebben taxichauffeurs verklaard dat in en omstreeks 1998 op ruime schaal kto’s zijn ingebouwd in taxi’s.
- Niet in geschil is dat ook in de auto van eiseres een kto is ingebouwd in 1999.
- De vermeldingen in de agenda van F, zoals onder 2.4. weergegeven, van te verrichten werkzaamheden, met vermelding van het telefoonnummer van D.
De verklaring dat de kto enkel in opdracht van vennoot E is ingebouwd terwijl de overige twee vennoten A en D daar niet mee instemden en dat de kto vervolgens nooit is gebruikt aangezien zij de afstandbediening van de kto direct na de installatie kapot hebben getrapt, acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de kto na verlies van de afstandsbediening onbruikbaar is geworden. Voorts heeft eiseres geen stukken of bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat de kto daadwerkelijk ook niet is gebuikt zoals een factuur van de uitbouw van de kto. In dit verband benadrukt de rechtbank dat eiseres, onder wie de administratie berust, de meest gerede partij is een dergelijk bewijs aan te brengen.
4.7. De rechtbank acht - gelet op het inbouwen van een kto en de met deze inbouw gepaard gaande kosten, kort na aankoop van de onderhavige auto en ingebruikname als taxi - het voorts aannemelijk en gaat er van uit dat de kto na inbouw is gebruikt om een deel van de door de auto verreden kilometers niet door de kilometerteller te laten registreren.
4.8. Met betrekking tot de door eiseres overgelegde administratie oordeelt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft het gebruik van de auto als taxi verantwoord op basis van ingevulde rittenkaarten. De rittenkaarten zijn ingevuld aan de hand van de aanwezige taxameter, die steeds na afloop van de dienst handmatig op nul werd gezet. Eiseres stelt dat vervolgens het totaal van de per dag verreden kilometers werd opgeteld bij de beginstand op de kaart, tevens de eindstand van de vorige dienst. Een dergelijke wijze van administreren aan de hand van een geijkte taxameter is in beginsel aanvaardbaar indien de aldus verreden en op de rittenkaarten genoteerde kilometers zijn aan te sluiten op de stand van de in de auto aanwezige kilometerteller en voorts de kilometer¬stand objectief controleerbaar is door aansluiting op door derden, zoals garagebedrijven, vastgelegde kilometertellerstanden.
Nu aan de stand van aanwezige kilometerteller, zoals hierboven overwogen, door de inbouw van de kto geen waarde kan worden gehecht kan de door eiseres gevoerde administratie niet dienen als bewijs dat de auto voor ten minste 90 % als taxi is gebruikt, nog daargelaten dat de op basis van de taxameter bijgehouden kilometeradministratie ten opzichte van de door de garage genoteerde standen niet afdoende verklaarde verschillen vertoont.
4.9. Eiseres heeft gesteld dat de onderhavige naheffingsaanslag buiten de naheffingstermijn is opgelegd. Op grond van artikel 20, derde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vervalt de bevoegdheid tot naheffing door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend (in casu 31 december 2006). Nu de dagtekening van de onderhavige naheffingsaanslag 25 april 2005 is, heeft verweerder deze binnen de termijn van artikel 20, lid 3 AWR opgelegd.
4.10. Wat de boete betreft overweegt de rechtbank dat aannemelijk is dat eiseres opzettelijk om de niet nader te onderbouwen teruggaaf van BPM heeft verzocht, waardoor zij tot een te hoog bedrag aan teruggaaf ontving. Dit rechtvaardigt in beginsel een boete van 50%.
In zijn verweerschrift heeft verweerder de boete verminderd tot 50% van de aanvankelijk opgelegde boete en heeft hij aldus rekening gehouden met het repeterende karakter daarvan in diverse met de onderhavige naheffingsaanslag samenhangende zaken.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven de boete te verminderen met vijf procentpunten tot 20% in verband met het tijdsverloop.
De rechtbank acht de resterende boete van 20 % onder de gegeven omstandigheden passend en geboden.
4.11. Het beroep van eiseres is in zoverre gegrond, dat de boete dient te worden verminderd tot 20% van het nagevorderde bedrag.
5. Proceskosten
In de omstandigheid dat het beroep gegrond is verklaard vindt de rechtbank aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Nu eiseres zich in beroep niet heeft laten bijstaan door een professionele rechtsbijstandsverlener, komen daarvoor met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten alleen de reiskosten van eiseres haar gemachtigde van zijn woonplaats naar de zitting v.v. per tweede klasse van het openbaar vervoer ad € 7,30 voor vergoeding in aanmerking. Tevens zal het door eiseres betaalde griffierecht moeten worden vergoed.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen de boete;
- vernietigt in zoverre de uitspraak van verweerder en verlaagt de opgelegde boete tot 20% van het nageheven bedrag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, tot op heden begroot op € 7,30 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan om dit bedrag aan eiseres te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 11 juli 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.H.W. Verdegaal, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.