Home

Rechtbank Haarlem, 15-02-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:720 BD6850, 06/1876

Rechtbank Haarlem, 15-02-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:720 BD6850, 06/1876

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
15 februari 2007
Datum publicatie
10 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BD6850
Zaaknummer
06/1876

Inhoudsindicatie

Mag de belastingdienst na inwerkingtreding van de Wet einde toegang verzekering Waz nog een aanslag premie Waz opleggen over voorafgaande jaren?

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/1876

Uitspraakdatum: 15 februari 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Y, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Met dagtekening 2 september 2005 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: de Waz) opgelegd. De premie is berekend op € 2.196. Tevens is bij afzonderlijke beschikking een bedrag van € 150 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Met een brief van 2 oktober 2005, die door verweerder op 4 oktober 2005 is ontvangen, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen voornoemde aanslag. Bij uitspraak van 14 december 2005 heeft verweerder het bezwaar afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft eiser een op 22 januari 2006 gedagtekend beroepschrift ingediend dat de rechtbank op 24 januari 2006 heeft ontvangen.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2007. Eiser is met bericht van afwezigheid niet verschenen en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A.

2. Feiten

2.1. Eiser is 100% aandeelhouder van Z BV. Van deze BV heeft eiser in het jaar 2003 een loon genoten van € 45.263.

2.2. Eiser was in het jaar 2003 verzekerd voor de Waz. Voor het jaar 2003 is het premiepercentage voor de Waz vastgesteld op 8,8% (gepubliceerd in Stcrt. 2002/244)

2.3. Op 8 december 2003 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn regeling met nummer SV/F&W/03/88987 in artikel 9 voor het jaar 2004 het premiepercentage voor de Waz vastgesteld op 0,0% (gepubliceerd in Stcrt. 2003/242).

2.4. Bij Koninklijk Besluit van 9 juli 2004, Stb. 2004/357, is bepaald dat de Wet einde toegang verzekering Waz (Wet van 6 juli 2004, Stb. 2004/324) – met uitzondering van enkele bepalingen – in werking treedt op 1 augustus 2004.

2.5. Met dagtekening 28 maart 2004 heeft eiser voor het jaar 2003 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.263.

2.6. Naar aanleiding van de aangifte heeft verweerder de Waz-premie vastgesteld op € 2.196.

3. Geschil

3.1. In geschil is of verweerder na inwerkingtreding van de Wet einde toegang verzekering Waz aan eiser nog een aanslag premie Waz mocht opleggen voor het jaar 2003.

3.2. Eiser heeft – samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de Waz per 1 augustus 2004 is afgeschaft en dat hij vanaf die datum geen Waz-premie meer hoeft te betalen. Eiser is van mening dat verweerder nà het afschaffen van de Waz geen Waz-premie meer mag innen en dat de aanslag voor de premie Waz vóór 1 augustus 2004 verstuurd had moeten worden. Eiser is van mening dat het afschaffen van de Waz vergelijkbaar is met de afschaffing van de PC Privé-regeling. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot nihil.

3.3. Verweerder stelt zich – samengevat en zakelijk weergegeven – op het standpunt dat eiser in het jaar 2003 premieplichtig was voor de Waz en inkomsten genoten heeft die aan de heffing van de Waz onderworpen zijn. De inwerkingtreding van de Wet einde toegang Waz per 1 augustus 2004 heeft geen invloed op de Waz-premie voor het jaar 2003. Er is niet de indruk gewekt dat inning van verschuldigde premie over eerdere jaren achterwege zou blijven. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid onder b, van de Waz in samenhang met artikel 5, onder b, van de Waz (tekst 2003) dient eiser aangemerkt te worden als verzekerde voor de Waz. Artikel 71, eerste lid, van de Waz (tekst 2003) bepaalt dat de verzekerde premie verschuldigd is over zijn premie-inkomen.

4.2. Niet in geschil is dat de Waz premie voor het jaar 2003 op de juiste wijze is berekend en tot de juiste hoogte is vastgesteld. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of verweerder nà inwerkingtreding van de Wet einde toegang verzekering Waz per

1 augustus 2004 voor daaraan voorafgaande jaren nog een aanslag premie Waz mocht opleggen.

4.3. De rechtbank overweegt dat met de inwerkingtreding van de Wet einde toegang verzekering Waz niet de Waz zelf is afgeschaft, maar dat daarmee de toegang tot de verzekering op grond van de Waz beëindigd is voor personen die na de inwerkingtreding van deze wet arbeidsongeschikt worden. Dit houdt in dat degenen die na inwerkingtreding van de Wet einde toegang verzekering Waz arbeidsongeschikt worden niet meer verzekerd zijn op grond van de Waz, maar op de private verzekeringsmarkt zijn aangewezen. Degenen die vóór inwerkingtreding van de Wet einde toegang verzekering Waz arbeidsongeschikt werden in de zin van de Waz konden, na afloop van een wachtjaar, nog wel in aanmerking komen voor een Waz-uitkering.

4.4. Met betrekking tot eisers vergelijking met het afschaffen van de PC-privéregeling overweegt de rechtbank dat tot 27 augustus 2004, 17.00 uur, gebruik gemaakt kon worden van deze regeling. Net zoals personen die na de inwerkingtreding van de Wet einde toegang verzekering Waz arbeidsongeschikt raakten geen beroep meer konden doen op de verzekering ingevolge de Waz konden personen die na 27 augustus 2004, 17.00 uur, een computer aanschaften geen beroep meer doen op de PC-privéregeling.

4.5. De Wet einde toegang verzekering Waz ziet niet op het beperken van de premieheffing voor de Waz noch op het beperken van de mogelijkheden om een aanslag op te leggen voor jaren voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.

4.6. Nu de Waz in het jaar 2003 nog volledig van toepassing was en eiser in dat jaar ook verzekerd was op grond van de Waz betekent dit dat de verschuldigdheid om de Waz premie voor het jaar 2003 te betalen ook in het jaar 2003 is ontstaan. Op het moment van inwerkingtreding van de Wet einde toegang verzekering Waz stond de verplichting om voor het jaar 2003 premie ingevolge de Waz te betalen dus al vast. Dat de uiteindelijke effectuering van die betalingsverplichting door middel van een aanslag na inwerkingtreding van de Wet einde toegang verzekering Waz heeft plaatsgevonden staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan de premievaststelling omdat het gaat om het moment waarop de verplichting de premie te betalen is ontstaan en niet om het moment waarop de betaling plaats vindt of de aanslag wordt opgelegd

Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 15 februari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L.F. Roseval, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.