Rechtbank Haarlem, 03-05-2007, BF0882, 06/6772, 06/6773, 06/6774 en 06/6775
Rechtbank Haarlem, 03-05-2007, BF0882, 06/6772, 06/6773, 06/6774 en 06/6775
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 3 mei 2007
- Datum publicatie
- 16 oktober 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2007:BF0882
- Zaaknummer
- 06/6772, 06/6773, 06/6774 en 06/6775
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft terecht bij de vaststelling van de onroerende-zaakbelastingen het tarief voor niet-woningen toegepast.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 06/6772, 06/6773, 06/6774 en 06/6775
Uitspraakdatum: 3 mei 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, eiser,
en Y, eiseres,
beiden wonende te Z, eisers,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 26 februari 2005 ter zake van de onroerende zaak gelegen aan het G te P (hierna: het object) een aanslag voor het eigenarendeel van de onroerende-zaakbelastingen over het jaar 2005 opgelegd. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 26 februari 2005 ter zake van voornoemd object een aanslag voor het gebruikersdeel van de onroerende-zaakbelastingen over het jaar 2005 opgelegd.
Bij brieven van 2 maart 2005, door verweerder ontvangen op 9 maart 2005, hebben eisers hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft aan eiseres een aanslag met dagtekening 28 februari 2006 ter zake van het object voor het eigenarendeel in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2006 opgelegd.
Verweerder heeft aan eiser een aanslag met dezelfde dagtekening opgelegd ter zake van het object voor het gebruikersdeel van de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2006.
Bij brieven van 30 maart 2006 hebben eisers hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 7 juni 2006 de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor 2005 en 2006 gehandhaafd.
Eisers hebben tegen deze uitspraken op bezwaar bij brief van 20 juni 2006, binnengekomen bij de rechtbank op 21 juni 2006 en aangevuld bij brief van 3 juli 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en verweerschriften ingediend.
Eisers hebben voorafgaand aan de zitting nog een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2007. Eiser is in persoon verschenen, mede namens eiseres, bijgestaan door hun gemachtigde, E. Namens verweerder is verschenen P.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting het volgende vast:
2.1 Eiser en eiseres zijn buiten gemeenschap van goederen gehuwd. Eiseres is eigenaar van de onroerende zaken G 1 en G 2. Het onderhavige object, aangeduid als G 1 en 2, heeft een totale oppervlakte van 270 m2 en bestaat uit de onderling verbonden benedenverdiepingen van de panden G 1 en G 2 en de bovenverdieping van G1. Eiseres heeft de benedenverdieping van het object aan de onderneming van eiser ter beschikking gesteld. De bovenverdieping van het object is bij eisers in gebruik als woonruimte.
2.2 Met ingang van 1 januari 2000 heeft eiser zijn onderneming beëindigd en oefent hij zijn voormalig beroep “houtdraaien” nog op hobbymatige basis uit op de begane grond.
2.3 Verweerder heeft de waarde van het object vastgesteld op € 625.500 aan de hand van een vergelijking met verkoopcijfers van andere in Haarlem gelegen panden.
2.4 Verweerder heeft vervolgens voor de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor de jaren 2005 en 2006 het tarief voor niet-woningen toegepast.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht en op juiste gronden bij het opleggen van de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen het tarief voor niet-woningen heeft toegepast.
3.2 Eisers hebben zich - samengevat en zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat de verweerder het object ten onrechte aangemerkt heeft als niet-woning. Er is slechts sprake van hobbymatige activiteiten in de vorm van het uitoefenen van het ambachtelijke houtdraaien. De leeftijd en lichamelijk gesteldheid van eiser, alsmede het feit dat geen sprake meer is van ondernemerschap voor de inkomstenbelasting sinds 1 januari 2000, zijn volgens eiser een belangrijke redenen om te concluderen dat van een bedrijfsruimte annex winkel -en expositieruimte geen sprake kan zijn. Het object heeft bovendien sinds de bedrijfsbeëindiging in 2000 een bestemmingswijziging naar privé ondergaan, aldus eisers.
3.3 Verweerder heeft zich - samengevat en zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat het object terecht is aangemerkt als een niet-woning. Ter zitting heeft verweerder ter nadere onderbouwing van zijn standpunt een video opname laten zien van een uitzending van TV N van begin 2006.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de bovenverdieping van G 1 en de benedenverdieping van G 1 en G 2 samen één object vormen in het kader van de Wet woz en dat, krachtens de Wet woz, de waarde van dit object voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 per waardepeildatum 1 januari 2003 € 625.500 is. Tussen partijen is evenmin in geschil dat hierbij aan de bovenverdieping van het object een waarde van € 280.000 toegekend moet worden en aan de benedenverdieping van het object een waarde van € 345.500.
4.2 De gemeente P heeft in de Verordening onroerende-zaakbelastingen verschillende tarieven vastgesteld voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen en onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen (niet-woningen). Verweerder heeft aan eisers aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen opgelegd voor het object naar het tarief niet-woningen.
4.3 Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. In de Memorie van Toelichting bij de Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 037, nr. 3, blz. 20) wordt hierop de volgende toelichting gegeven:
“(…)
Met betrekking tot het onderscheid tussen onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen versus onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, wordt aangesloten bij het onderscheid tussen woningen en niet-woningen zoals dat thans reeds in het kader van de Gemeentewet en de Wet WOZ wordt gehanteerd. Voor de uitleg van de term “dienen tot” dient op basis van de jurisprudentie bekeken te worden voor welk doel de afzonderlijke delen feitelijk worden gebruikt.
Voor de uitleg van de term “in hoofdzaak” kan onder meer worden verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 4 december 1991, nr. 27 661, BNB 1992/47, waarbij werd beslist dat “in hoofdzaak” moet worden geduid als: voor ten minste 70 percent”. De beoordeling van hoofdzakelijk vindt plaats op basis van waardeverdeling. Het woningbegrip heeft in de loop der tijd in de praktijk en de jurisprudentie inhoud gekregen. Tot de woningen behoren die onroerende zaken die in hoofdzaak dienen tot woning. Hieronder vallen dus niet alleen objecten die volledig worden gebruikt als woning, maar ook objecten waarin naast het woongedeelte ook een gedeelte als niet-woning (bedrijfsmatig, zoals een expositieruimte, of anderszins) wordt gebruikt. Indien dat gebruik ten opzichte van het woongedeelte van het object van bescheiden omvang is, wordt het object geheel aangemerkt als woning.
(…)”
4.4 Uit het hiervoor weergegeven deel van de Memorie van Toelichting en de aangehaalde jurisprudentie blijkt dat die beoordeling plaats dient te vinden op basis van het feitelijk gebruik en aansluitend de waardeverdeling, dat wil zeggen 70% van de waarde van het gehele object moet in hoofdzaak dienen tot wonen. Niet in geschil is dat de bovenverdieping met een waarde van € 280.000 feitelijk wordt gebruikt als woning. In geschil is het gebruik van de benedenverdieping (met een waarde van € 345.500) van het object. Eiser gebruikt de benedenverdieping om zijn ambacht, houtdraaien, uit te oefenen. Eiser begeleidt een aantal leden van R (Nederlandse vereniging van houtdraaiers) om op deze wijze zijn ambacht aan hen over te dragen. De begeleiding vindt plaats in de benedenverdieping van G 1. Ter zitting is een video opname getoond van een uitzending van TV N van januari 2006. Dit interview is opgenomen in december 2005. In deze uitzending wordt eiser geïnterviewd. Tijdens het interview vertelt eiser de interviewer dat hij cursussen geeft in het houtdraaien, die voor een ieder toegankelijk zijn en waarvoor een wachtlijst bestaat. Eiser is te zien, staande in een ruimte van de benedenverdieping van het object. De benedenverdieping, voor zover zichtbaar tijdens deze uitzending, stond naar het oordeel van de rechtbank geheel ten dienste aan het ambacht van eiser. Voorts blijkt uit de stukken dat een deel van de benedenverdieping ingericht is als ontvangstruimte, alwaar een deel van het werk van eiser opgesteld staat en op uitnodiging te bekijken valt. In de periode van december 2006 en januari 2007 heeft eiser op de gehele benedenverdieping een expositie gehouden van het werk van de mensen aan wie eiser zijn ambacht overdraagt.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht geoordeeld dat de benedenverdieping van het object niet dient tot woning, noch volledig dienstbaar is aan woondoeleinden. Het object dient derhalve, gelet op de waarde van de benedenverdieping en de bovenverdieping van het object, niet in hoofdzaak tot wonen. Mitsdien heeft verweerder bij de vaststelling van de onroerende-zaakbelastingen terecht het tarief voor niet-woningen toegepast.
4.6 Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de rechtbank geen termen aanwezig.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 mei 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. drs. A.E. Keulemans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. O.C.H.C Pilet, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312 te 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.