Rechtbank Haarlem, 21-06-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:2087 BG1497, 06/5889
Rechtbank Haarlem, 21-06-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:2087 BG1497, 06/5889
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 21 juni 2007
- Datum publicatie
- 7 november 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2007:BG1497
- Zaaknummer
- 06/5889
Inhoudsindicatie
OB. Eiseres verricht slechts vrijgestelde prestaties, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de Wet OB, dan wel prestaties die niet onderworpen zijn aan de heffing van omzetbelasting. Geen recht op aftrek.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/5889
Uitspraakdatum: 21 juni 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Fiscale eenheid B.V X. c.s., gevestigd te Z, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 24 november 2005 voor het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 2.612, alsmede bij beschikking met dezelfde dagtekening een boete van € 261.
Eiseres heeft bij brief van 13 december 2005, door verweerder ontvangen op 15 december 2005, bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 maart 2006 het bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 4 mei 2006, ontvangen bij de rechtbank op 8 mei 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2007 te Haarlem. Eiseres is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen F.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres vormt een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). De eenheid bestaat uit de besloten vennootschappen Houdstermaatschappij B.V A. (hierna: Houdstermaatschappij) en B.V. B Houdstermaatschappij houdt alle aandelen in B.V. B (hierna: B.V. B).
2.2. Houdstermaatschappij was op grond van de Resolutie van 18 februari 1991, nr. VB91/347) in de fiscale eenheid opgenomen.
2.3. De activiteiten van B.V. B bestonden tot en met 31 december 2000 uit werkzaamheden op het gebied van reclame. B.V. B was ten aanzien van deze activiteiten ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB.
2.4. Met ingang van 1 januari 2001 hebben B.V. B en B.V. C hun ondernemingen met toepassing van artikel 31 van de Wet OB overgedragen aan B.V. D. i.o (hierna: B.V. D). Verkocht werden de ondernemingen, bestaande uit (kantoor)inventaris, het onderhanden werk en de goodwill. In artikel 3, tweede lid, van de overdrachtsovereenkomst was bepaald dat de overdracht van de goodwill (klantenbestand/kantoororganisatie) geschiedde tegen een winstrecht ter grootte van 60 procent van de jaarlijkse winst van B.V. D. Het winstrecht liep voor een periode van zeven jaar, met ingang van het boekjaar 2001, waarbij het totaal was gemaximeerd op hfl. 3.700.000. De overdracht van de (kantoor)inventaris en onderhanden werk geschiedde tegen de commerciële boekwaarde per 31 december 2000.
2.5. Vanaf 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 is inventaris door eiseres verhuurd. Met ingang van 1 januari 2004 is de verhuur gestaakt en bestaat de opbrengst van B.V. B alleen uit het winstrecht van B.V. D.
2.6. Bij eiseres is op 14 juni 2005 een boekenonderzoek ingesteld. In het met dagtekening 20 oktober 2005 hieromtrent uitgebrachte rapport is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“2.2 Bedrijfsactiviteiten.
(...)
Het ontvangen van een winstrecht leidt niet tot ondernemerschap voor de omzetbelasting. Er staat geen prestatie tegenover de vergoeding. Het betreft hier een winstuitkering welke gelijk behandeld wordt als bijvoorbeeld een dividenduitkering. Als het winstrecht aangemerkt moet worden als een vergoeding voor de overdracht aan B.V D., dan valt deze vergoeding onder de vrijstelling van artikel 31 van de Wet op de omzetbelasting 1968.
(...)
3 Omzetbelasting
3.1 Aangifte
(...)
btw 2003 € 1.1313,00
verantwoord op aangiften - - 289,00
correctie btw nog te betalen € 1.602,00
(...)
3.3 Voorbelasting
Zoals al in punt 2.2 van dit rapport is aangegeven, zijn de ondernemersactiviteiten voor de omzetbelasting met ingang van 1 januari 2004 beëindigd. Uit de administratie blijkt dat er voor een bedrag van € 5.142 aan voorbelasting alsnog geaccepteerd wordt. Deze kosten voorzien in kosten welke kunnen worden toegerekend aan de jaren tot en met 2003 maar zijn gefactureerd in 2004. Voor een bedrag van € 1.010 zijn dit kosten die betrekking hebben op het jaar 2004. De omzetbelasting op de kosten worden door mij gecorrigeerd.
(...)
5 Mededeling boete
Ik leg een verzuimboete op van 10% met een maximum van € 4.537. Dit is bepaald in paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (...) en leidt tot het boetebedrag van € 261.”
2.7. De in het geding zijnde naheffingsaanslag is vastgesteld aan de hand van de resultaten van het boekenonderzoek. De verschuldigde omzetbelasting beloopt (€ 1.602 + € 1.010 =) € 2.612. Voorts is er op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een verzuimboete van 10 procent vastgesteld.
2.8. Op de verlies- en winstrekening per 31 december 2004 van B.V. B zijn onder ‘Overige vorderingen en overlopende activa’ opgenomen een lening u/g ad € 9.792 en een rekening-courant B.V E. ad € 179.528. De omzet in het jaar 2004 bedraagt € 254.528, zijnde de opbrengsten uit het winstrecht B.V E.
3. Geschil
In geschil is of eiseres de hiervoor onder 2.6. vermelde omzetbelasting ad € 1.010 terecht in aftrek heeft gebracht.
4. Standpunt van de partijen
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting heeft verweerder, zakelijk weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd:
Er worden kosten gemaakt. De eerste vraag die beantwoord moet worden is of er sprake is van ondernemerschap. Bij zowel een bevestigend als ontkennend antwoord op deze vraag bestaat er in het onderhavige geval geen recht op aftrek van de voorbelasting.
Men is ondernemer tot de laatste liquidatiehandeling. Alleen het genieten van winstrecht leidt niet tot ondernemerschap. Als het ontvangen van een winstrecht al een vergoeding voor een prestatie is, dan is dit vrijgesteld. Niet is gebleken dat belanghebbende nog andere activiteiten verricht.
Er is geen bewijs geleverd dat de kosten van de advocaat zien op kosten van de reclameactiviteiten van belanghebbende. Nu de kosten niet te relateren zijn aan de reclamekosten moeten de kosten pro rato worden berekend. Gelet op het Midlandbankarrest worden de advocaatkosten beschouwd als algemene kosten die later opkomen en bestaat er in casu geen recht op aftrek.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De prestatie die ten grondslag lag aan het ontvangen van het winstrecht in 2004, is de overdracht van de onderneming van B.V B per 1 januari 2001. Deze overdracht geschiedde met toepassing van artikel 31 van de Wet OB. Op grond van dit artikel wordt bij overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen, al dan niet tegen vergoeding of in de vorm van inbreng in een vennootschap, geacht dat geen leveringen of diensten plaatsvinden. De uitkering uit hoofde van het winstrecht kan daarom niet worden aangemerkt als de tegenprestatie voor een door eiseres verrichte prestatie als bedoeld in artikel 1 van de Wet OB. In dat kader kan eiseres derhalve niet als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB worden aangemerkt.
5.2. Uit de stukken van het geding leidt de rechtbank af dat B.V. B in 2004 kredieten aan derden verstrekte. Op grond hiervan moet B.V. B in 2004 in zoverre worden aangemerkt als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB. Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel j, sub 1°, van de Wet OB is het vestrekken van kredieten een vrijgestelde prestatie.
5.3. Gesteld noch gebleken is dat B.V. B in 2004 nog andere prestaties heeft verricht.
5.4.1. Op grond van artikel 2 van de Wet OB wordt op de belasting, verschuldigd ter zake van leveringen van goederen en diensten, in aftrek gebracht de belasting ter zake van de aan de ondernemer verrichte leveringen van goederen en verleende diensten, ter zake van de door hem verrichte intracommunautaire verwervingen van goederen en ter zake van invoer van voor hem bestemde goederen. De aftrekregeling heeft tot doel de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde omzetbelasting. Het gemeenschappelijke omzetbelastingstelsel waarborgt derhalve een volstrekt neutrale fiscale belasting van alle economische activiteiten, ongeacht het oogmerk of het resultaat ervan, mits die activiteiten op zich in beginsel aan de heffing van omzetbelasting zijn onderworpen.
5.4.2. Voor zover de goederen en de diensten worden gebezigd ten behoeve van prestaties van de ondernemer als bedoel in artikel 11 en 28k, vindt ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Wet OB aftrek van belasting slechts plaats, indien het betreft de in het eerstgenoemd artikel, onderdelen i, j en k, bedoelde prestaties, mits de afnemer van die prestaties buiten de Gemeenschap woont of is gevestigd, dan wel dat de prestaties rechtstreeks betrekking hebben op goederen welke zijn bestemd om te worden uitgevoerd naar een plaats buiten de Gemeenschap.
5.4.3. De rechtbank acht aannemelijk dat de belasting die eiseres in aftrek heeft gebracht, ziet op algemene kosten die zijn opgekomen in 2004. Er bestaat geen rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de kosten en de voorheen door eiseres uitgeoefende reclameactiviteiten. Nu eiseres in 2004 slechts vrijgestelde prestaties, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de Wet OB, dan wel prestaties die niet onderworpen zijn aan de heffing van omzetbelasting verricht, kan eiseres ingevolge artikel 2 juncto artikel 15, tweede lid, van de Wet OB de voorbelasting niet in aftrek brengen.
5.4. Nu eiser tegen de boetebeschikking geen afzonderlijke grieven heeft aangevoerd en ook de rechtbank niet is gebleken dat de boete tot een te hoog bedrag is vastgesteld, acht de rechtbank de boete op goede gronden opgelegd.
5.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
6. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
7. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 21 juni 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Jalink, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.