Home

Rechtbank Haarlem, 30-03-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:401 BG1516, 06/1087

Rechtbank Haarlem, 30-03-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:401 BG1516, 06/1087

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
30 maart 2007
Datum publicatie
10 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BG1516
Zaaknummer
06/1087

Inhoudsindicatie

Niet-ontvankelijk bezwaar. Geen verschoonbare termijnoverschrijding.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/1087

Proces verbaal mondelinge uitspraak - uitspraakdatum: 30 maart 2007

X, wonende te Z, eiser, met als gemachtigde A,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

Zitting

Bij het onderzoek ter zitting van 16 maart 2007 te Haarlem is verschenen verweerder alsmede eiser en zijn gemachtigde.

Geschilomschrijving

In geschil is de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de nader te noemen aan eiser opgelegde voorlopige aanslagen en navorderingsaanslagen inkomsten¬belasting / premieheffing volks¬ver¬zekeringen en wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en naheffingsaanslag omzetbelasting.

gronden

1. Aan eiser zijn met dagtekening 4 maart 2004 de volgende voorlopige aanslagen en navorderingsaanslagen opgelegde:

- navorderingsaanslag inkomsten¬belasting / premieheffing volks¬ver¬zekeringen 1999

- navorderingsaanslag wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 1999

- navorderingsaanslag inkomsten¬belasting / premieheffing volks¬ver¬zekeringen 2000

- navorderingsaanslag wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 2000

- voorlopige aanslag inkomsten¬belasting / premieheffing volks¬ver¬zekeringen 2001

- voorlopige aanslag wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 2001

- voorlopige aanslag inkomsten¬belasting / premieheffing volks¬ver¬zekeringen 2002

- voorlopige aanslag wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 2002

- voorlopige aanslag inkomsten¬belasting / premieheffing volks¬ver¬zekeringen 2003

- voorlopige aanslag wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 2003

- naheffingsaanslag omzetbelasting 1 januari 1999 t/m 31 december 2003

De termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde derhalve op

15 april 2004.

Brief van 14 januari 2005, per fax verzonden

2. Gemachtigde heeft, zo is tussen partijen niet in geschil, op 14 januari 2005 per fax een brief gestuurd naar de ontvanger te P (opgenomen als bijlage 1 bij het verweer¬schrift). In de brief wordt opgemerkt, voor zover hier van belang:

“In ieder geval is duidelijk, dat hij geen ondernemer is, en derhalve de ambtshalve opgelegde aanslagen OB ten onrechte zijn opgelegd. Ik moge U dan ook verzoeken een en ander te coorigeren en hem geen nieuwe aangifteformulieren te willen toesturen”

en voorts:

“Voor de goede orde treft U tevens aan een kopie van mijn brief van 15 september j.l. aan de belastingdienst en waarop ik tot op heden nog geen enkele reactie mocht ontvangen.”

Als bijlage bij de brief is meegefaxt een kopie van een brief van 15 september 2004 van gemachtigde aan de belastingdienst te P. In de brief wordt opgemerkt, voor zover hier van belang:

“Namens kliënt kan ik U berichten, dat ik destijds bezwaar heb gemaakt tegen de opgelegde aanslagen en tevens uitstel van betaling heb gevraagd. Daarop heb ik evenwel nog geen enkele reactie ontvangen, zodat het m.i. niet aangaat om reeds nu beslag te leggen.”

3. De inspecteur heeft de brief van 14 januari 2005 doorgestuurd gekregen van de ontvanger en vervolgens aangemerkt als een bezwaarschrift tegen bedoelde aanslagen.

Verweerder heeft het bezwaar wegens termijn¬overschrijding niet-ontvankelijk verklaard, en vervolgens behandeld als een verzoek om ambtshalve herziening.

4. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken genoemd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is ontvangen.

Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb).

Het bezwaarschrift van 14 januari 2005 is later dan een week na afloop van de bezwaartermijn ontvangen zodat het niet tijdig is ingediend.

Hetzelfde heeft te gelden voor de brief van 15 september 2004, die eveneens buiten de bezwaar¬termijn is ingediend.

5. In het beroepschrift noch ter zitting zijn feiten en/of omstan¬digheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding (artikel 6:11 van de Awb).

Brief met dagtekening 15 maart 2004

6. Als bijlage 5 bij het beroepschrift heeft gemachtigde een kopie gevoegd van een door hem opgestelde brief met dagteke¬ning 15 maart 2004. De brief is gericht aan de belastingdienst te P, ter attentie van B. In de brief wordt opgemerkt, voor zover hier van belang:

“Namens klient kan ik U berichten, dat hij deze aanslagen niet kan plaatsen, omdat er nog een onderzoek door justitie lopende is.

Voor zover nodig, moge ik u verzoeken deze brief als bezwaarschrift te willen beschouwen tegen de in voornoemde brief vermelde aanslagen en voorzover nodig deze brief als een verzoek om uitstel van betaling te willen beschouwen.

Gaarne verneem ik van U binnen welke termijn ik de gronden van het bezwaar kan indienen.”

7. Ten aanzien van de stelling van gemachtigde dat de brief van 15 maart 2004 moet worden aangemerkt als het bezwaarschrift dat alsdan binnen de termijn is ingediend, overweegt de rechtbank als volgt.

Verweerder heeft verklaard, de brief van 15 maart 2004 nimmer te hebben ontvangen. Verweer¬der verwijst in dat verband naar zijn naspeuringen in het interne InkomstenBelastingSysteem, het postregistratiesysteem van een secretaresse van B, het heffingsdossier en het invorderingsdossier.

Gemachtigde heeft voor zijn stelling dat hij de brief binnen de bezwaartermijn heeft opgesteld en vervolgens verzonden naar verweerder, geen begin van bewijs aangebracht. Zo is geen bewijs van terpostbezorging overgelegd of, indien de brief (tevens) gefaxt is, een faxverzend¬rapportage overgelegd.

Gemachtigde heeft ook geen ontvangstbevestiging van de belastingdienst overgelegd (in de brief van 15 september 2004 wordt door gemachtigde erkend, nimmer een reactie te hebben ontvangen) en gesteld noch gebleken is dat gemachtigde dan wel eiser binnen de bezwaarter¬mijn of enige tijd na afloop van die termijn, heeft geïnformeerd of een ingediende bezwaar in goede orde was ontvangen door de belastingdienst.

Nu gemachtigde niet of althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de brief met dagte¬ke¬ning 15 maart 2004 binnen de bezwaartermijn is opgemaakt, verzonden en door verweerder is ontvangen, is hij niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat hij tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de onderhavige aanslag.

Het op een later moment overleggen van een kopie van de brief met dagtekening 15 maart 2004 en de enkele stelling van gemachtigde dat deze brief destijds is verzonden, is daartoe onvoldoende.

De enkele verwijzing in de brief van 15 september 2004 naar een eerder ingediend bezwaar, is daartoe evenzeer onvoldoende.

8. Gelet op het bovenstaande volgt de rechtbank verweerder in zijn stelling dat eiser eerst bij brief van 14 januari 2005 dan wel eerst bij brief van 15 september 2004 in bezwaar is gekomen tegen de onderhavige aanslag.

In beide gevallen is het bezwaar buiten de in acht te nemen termijn ingediend.

9. De rechtbank is van oordeel dat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

10. Eiser is door verweerder terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

11. Het beroep is ongegrond.

proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door dr mr A.M. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van M.M. Mokveld, griffier.

(de griffier is buiten staat de uitspraak mede te ondertekenen)

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.