Home

Rechtbank Haarlem, 08-06-2007, BG3442, 06/6803

Rechtbank Haarlem, 08-06-2007, BG3442, 06/6803

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
8 juni 2007
Datum publicatie
10 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BG3442
Zaaknummer
06/6803

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Niet in geschil is dat een kroon voldoet aan de omschrijving van hulpmiddel in artikel 6.17, tweede lid, van de Wet IB. Nu het criterium 'zelfstandigheid' niet in de wetsgeschiedenis wordt genoemd, moet een kroon als hulpmiddel worden aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/6803

Uitspraakdatum: 8 juni 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2004 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.519.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 mei 2006 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 27 juni 2006, ontvangen bij de rechtbank op 29 juni 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2007 te Haarlem.

Eiser is daar niet verschenen. Als gemachtigde van eiser is verschenen A. Namens verweerder is verschenen B.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Zowel eiser als zijn echtgenote hebben in het jaar 2003 een kroon laten plaatsen. Ten aanzien hiervan heeft eisers nota’s overgelegd ten bedragen van € 755,28 voor de echtgenote van eiser en € 163,60 voor hemzelf. Deze kosten zijn betaald in 2004.

Eiser heeft aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2004 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.268. Daarbij heeft hij een bedrag van

€ 3.507 als buitengewone uitgaven in verband met ziekte in aftrek gebracht.

Bij brief van 27 februari 2006 heeft eiser aangegeven dat hij nog een extra bedrag aan buitengewone uitgaven in aftrek wil brengen, te weten € 1.518 in verband met het plaatsen van een tweetal kronen (€ 920 tandartskosten vermenigvuldigd met een factor 1,65).

2.3. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2004 de persoonsgebonden aftrek als volgt gecorrigeerd: de uitgaven voor vervoer zijn met een bedrag van € 71 verminderd en de verhogingsfactor van 1,65 is niet toegepast. Dit resulteerde in een persoonsgebonden aftrek wegens buitengewone uitgaven van € 4.356.

3. Geschil en standpunten van partijen

In geschil is of verweerder terecht de verhogingsfactor als bedoeld in artikel 6.24 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) niet heeft verleend.

Eiser stelt zich op het standpunt dat een kroon als hulpmiddel kan worden aangemerkt zodat de ter zake aftrekbare kosten mogen worden verhoogd met een factor 1,65.

Verweerder is met verwijzing naar het Besluit van de Staatssecretaris van 15 december 2005 van mening dat een kroon niet als hulpmiddel kwalificeert omdat het na het plaatsen zijn zelfstandigheid heeft verloren. Subsidiair is verweerder van oordeel dat - mocht de rechtbank de kroon wel als hulpmiddel aanmerken - slechts de kosten van de kroon zelf voor toepassing van de verhogingsfactor in aanmerking komen en niet de tandartskosten die zien op het aanbrengen van de kroon.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 6.16, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 zijn buitengewone uitgaven onder meer de uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling van de belastingplichtige. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001, worden als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer.

4.2. In artikel 6.24, eerste lid, van de Wet IB 2001 is geregeld dat het bedrag van de uitgaven voor onder meer hulpmiddelen wordt verhoogd met 65 %.

Op grond van artikel 6.17, tweede lid, van de Wet IB 2001 wordt als hulpmiddel mede aangemerkt een middel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn.

4.3. Niet in geschil is dat een kroon een middel is dat een persoon in staat stelt tot het verrichten van de normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn.

4.4. Verweerder beroept zich op het ontbreken van zelfstandigheid. Hij verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 21 november 1990, nr. 26 895, V-N 1990/3889 en het daarop gebaseerde Besluit van de Staatssecretaris van 15 december 2005. In genoemd arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat om als hulpmiddel te worden aangemerkt het middel na het aanbrengen of plaatsen ervan een zelfstandige zaak dient te blijven. Deze zaak betrof evenwel de kosten van de aanleg van een elektrische binnenlift. Hulpmiddelen die verband houden met het aanpassen van woningen zijn specifiek geregeld in artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001. De rechtbank is dan ook van oordeel dat overwegingen genoemd in jurisprudentie ten aanzien van woningaanpassingen niet toepasbaar zijn op hulpmiddelen van geheel andere aard. Daarbij komt dat het criterium ‘zelfstandigheid’ in de wetsgeschiedenis niet wordt genoemd. Nu niet in geschil is dat een kroon voldoet aan de omschrijving van hulpmiddel in artikel 6.17, tweede lid, van de Wet IB 2001, leidt dit ertoe dat de uitgaven voor de kroon op grond van artikel 6.24, eerste lid, van de Wet IB 2001, worden verhoogd met 65 %. Uit de formulering van laatstgenoemd artikel dat spreekt over het ‘bedrag van de uitgaven voor onder meer hulpmiddelen’ alsmede de ratio ervan – het aftrekbare bedrag van de kosten verband houdende met onder meer hulpmiddelen mag verhoogd – leidt de rechtbank af dat ook de kosten voor het plaatsen van de kroon onder het artikel vallen. Ook het subsidiaire standpunt van verweerder wordt derhalve verworpen.

4.5. Uit het voorgaande volgt dat de kosten van de kroon alsmede de kosten ter zake van het aanbrengen ervan in aanmerking komen voor de verhogingsfactor van 1,65. De rechtbank rekent hiertoe voor eiser de kosten die zijn gemaakt op 20 november 2003, te weten € 129,48 en voor de echtgenote van eiser de kosten die zijn gemaakt op 5 september 2003, te weten € 752,38, totaal € 881,86. Vermenigvuldigd met 1,65 levert dit een bedrag op van € 1.455. Dit resulteert in persoonsgebonden aftrek wegens buitengewone uitgaven van € 4.891. Het belastbaar inkomen uit werk en woning komt hiermee op een bedrag van € 10.984 (€ 15.875 verminderd met € 4.891).

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bet beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 10.984,-;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een beloop van€ 644 en wijst de Staat aan dit bedrag aan eiser te voldoen, en

- gelast verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 38 aan eiser te vergoeden;

Deze uitspraak is gedaan op 8 juni 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L.F. Roseval, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.