Home

Rechtbank Haarlem, 04-06-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:922 BG3812, 06/5273

Rechtbank Haarlem, 04-06-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:922 BG3812, 06/5273

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
4 juni 2007
Datum publicatie
10 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BG3812
Zaaknummer
06/5273

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Valse kwitanties. Geen aftrek van giften in de zin van art. 6.32 Wet IB 2001

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/5273

Uitspraakdatum: 4 juni 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Y,

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, P,

verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.437.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 april 2006 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 20 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op 25 april 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2007 te Haarlem.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2007 te Haarlem, alwaar namens verweerder is verschenen A. Eiser is door de griffier bij brief, aangetekend verzonden op 23 januari 2007 naar het adres a-straat 1 te Y, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Laatstgemeld adres is het adres dat eiser in zijn beroepschrift heeft vermeld. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen dan wel vertegenwoordigd. Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat voormelde uitnodiging niet ter griffie is terugontvangen, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op zitting te verschijnen op regelmatige wijze en tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2. Feiten

2.1. Eiser heeft voor het jaar 2003 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 22.948. Daarbij heeft hij - voor zover hier van belang - rekening gehouden met persoonsgebonden aftrek in verband met gedane giften ten bedrage van € 2550. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder laatstgenoemde bedrag niet in aftrek toegelaten.

2.2. Bij bestreden uitspraak heeft verweerder eisers bezwaren hiertegen afgewezen.

2.3. Tot de gedingstukken behoren een drietal kopieën van kwitanties, met nummers 2499, 2501 en 2500, waarin is vermeld dat eiser op 16 mei 2003 € 2000 en

€ 1500 en op 26 september 2003 € 1500 heeft geschonken aan de B stichting.

2.4. Tot de gedingstukken behoort een brief van B, voorzitter van de stichting van 11 april 2005 gericht aan verweerder waarin - onder meer - het volgende is vermeld.

… “ Naar aanleiding van de door u gestuurde verzoek om informatie deel ik u mede dat uw twijfel terecht is. Wat ik bedoel is dat de kwitanties door een ander persoon geschreven zijn en dat deze persoon niet deel uit maakt van het bestuur. Deze kwitanties zijn niet geldig aldus er is geen gift gedaan. “ …

3. Geschil

3.1. Tussen partijen is in geschil of eiser recht heeft op giftenaftrek als bedoeld in afdeling 6.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet).

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 6.32, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 6.35 van de Wet zijn giften aan in Nederland gevestigde instellingen aftrekbaar. Artikel 6.33 aanhef en onderdeel b, van de Wet bepaalt dat onder instellingen worden verstaan kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen.

4.2. Ingevolge artikel 6.39, eerste lid van de Wet worden giften in aanmerking worden genomen voor zover zij met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd en voor

zover zij samen zowel € 60 als 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek te boven gaan.

4.3. De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat hij een gift aan een zodanige instelling heeft gedaan.

4.4. Eiser heeft daartoe de onder 2.3. genoemde kopieën van kwitanties overgelegd. Verweerder heeft gesteld dat sprake is van valselijk opgemaakte kwitanties. Dit blijkt, aldus verweerder, uit de onder 2.4. genoemde schriftelijke verklaring van de voorzitter van de stichting, waarin wordt gesteld dat door een derde valse kwitanties zijn afgegeven uit naam van de stichting. Eiser heeft het vorenstaande niet weersproken, laat staan aannemelijk gemaakt dat de ingebrachte bescheiden authentieke dan wel originele kwitanties van de stichting betreffen. Dit betekent dat de rechtbank ervan uit gaat dat de overgelegde kwitanties valselijk zijn opgemaakt.

4.5. Nu de door eiser overgelegde kwitanties valse bescheiden betreffen, kunnen deze niet dienen als bewijs dat eiser recht zou hebben op aftrek van giften in de zin van artikel 6.32 van de Wet. Ook overigens heeft eiser op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij in aanmerking komt voor aftrek van giften in voornoemde zin.

4.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 4 juni 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. H.A.M. Röell-Mulder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Çiblak, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.