Home

Rechtbank Haarlem, 29-05-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:213 BG3825, AWB 06/9365

Rechtbank Haarlem, 29-05-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:213 BG3825, AWB 06/9365

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
29 mei 2007
Datum publicatie
10 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BG3825
Zaaknummer
AWB 06/9365

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Rechtens afdwingbare verplichting tot betaling van alimentatie?

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/9365

Uitspraakdatum: 29 mei 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Alge¬me¬ne wet bestuursrecht in het geding tussen

X te Z (hierna: belangheb¬ben¬de),

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspec¬teur),

inza¬ke het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur op belangheb¬bendes be¬zwaar tegen de aan haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2004.

Zitting

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zit¬ting van de rechtbank van 15 mei 2007, gehouden te Haarlem. Daar zijn verschenen belanghebbende en na¬mens de In¬spec¬teur A.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.298; en

- gelast de Staat aan belanghebbende het be¬drag aan grif¬fie¬recht van € 38 te ver¬goe¬den.

Gronden

1. Belanghebbende is gescheiden van B (hierna: de ex-echtgenoot). De echtschei¬ding is uitgesproken op 11 ja¬nu¬ari 2006 en van kracht geworden op 15 februari 2006. In de bij convenant d.d. 20 decem¬ber 2005 getroffen rege¬ling, welke regeling deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking, is afgesproken dat be¬langhebbende van de ex-echtgenoot telkens per kwartaal een bedrag betaald krijgt van € 1.773,67, zijnde de helft van de door de ex-echt¬ge¬noot uit hoofde van een verzekeringspolis ontvangen kwartaalbetalingen van in totaal € 3.547,34.

2. Vóór de inwerkingtreding van de alimentatieregeling heeft tussen belanghebbende en de ex-echtgenoot ook al de afspraak bestaan dat de ex-echtgenoot aan belanghebbende de helft van de kwartaalbetalingen uit de verzekeringspolis betaalt, zij het dat naar belanghebbende ter zitting onweersproken heeft gesteld het meer zo is geweest dat belanghebbende er min of meer als vanzelfsprekend van uitging dat dat het geval was dan dat sprake is geweest van een reële afspraak daartoe.

3. In de aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het on¬der¬havige jaar (2004) heeft belanghebbende een bedrag aan alimentatie opgevoerd van in to¬taal € 5.211. Uit afrekeningen van de girorekening blijkt dat het bij het bedrag van (afgerond) € 5.211 gaat om een viertal van de ex-echtgenoot ontvangen bedragen, als volgt gespecifi¬ceerd:

€ 1.421,04 : "1/2 delta Lloyd uitk. -/- 500; + 136,- (VISA)"

€ 994 : "1/2 uitk. -/- 791E"

€ 1.806,96 : "1777,50 + 29,46 tegoed, afrek tot 1/9"

€ 990 : "1/2 uitk. Delta Ll. -/- sep. specificatie".

4. De ex-echtgenoot heeft in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volks¬ver¬¬ze¬keringen voor het jaar 2004 een bedrag aan betaalde alimentatie in aftrek opgevoerd van in totaal € 7.146, zijnde de helft van de in dat jaar uit de verzekeringspolis ontvangen betalin¬gen.

5. Bij de regeling van de onderwerpelijke aanslag heeft de Inspecteur voor zover hier van be¬lang het bedrag aan ontvangen alimentatie verhoogd naar € 7.146 en het belastbare inko¬men uit werk en woning mede als gevolg van die correctie vastgesteld op € 20.233. Het door belanghebbende daartegen gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak afgewezen.

6. Tussen partijen is uitsluitend de in punt 5 vermelde correctie in geschil. Meer in het bij¬zon¬der houdt par¬tij¬en het ant¬woord op de vraag verdeeld of de bedragen die de ex-echtge¬noot op de aan belang¬hebbende gedane betalingen heeft ingehouden, niettemin door belang¬hebbende zijn genoten, en wel door verrekening, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur be¬vestigend be¬antwoordt.

7. De Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden aan¬gevoerd dan wel, tegenover de betwisting ervan door be¬langhebbende, aannemelijk ge¬maakt die in voldoende mate de conclusie rechtvaardigen dat, zo al in 2004 sprake is geweest van een gelijke en even afdwingbare alimentatieverplichting als die naderhand is overeenge¬komen bij het echtscheidingsconvenant, de ex-echtgenoot over enig recht heeft beschikt om de in geding zijnde bedragen op de betalingen aan belangheb¬ben¬de in te houden. Bij haar afweging heeft de rechtbank overwogen dat uit de voorhanden zijnde ge¬gevens in redelijkheid niet of onvoldoende is af te leiden dat met de be¬dragen die de ex-echt¬genoot heeft ingehouden een schuld of schulden van belanghebbende aan de ex-echt¬ge¬noot is/zijn ingelost en/of dat de ex-echtgenoot met de ingehouden bedragen een schuld of schul¬den van belanghebbende aan een ander of anderen heeft be¬taald, laat staan dat is geble¬ken dat de ex-echtgenoot het recht had dan wel hem was verzocht om dat te doen. Daar¬bij komt dat de Inspecteur geen navraag bij de ex-echtgenoot heeft gedaan omtrent de (aard van de) ingehouden bedragen en ook overigens niet heeft onderzocht of de door de ex-echt¬ge¬noot geclaimde aftrek van € 7.146 rechtens juist is.

8. Gelet op het overwogene in punt 7 houdt de rechtbank het ervoor dat de bedragen die de ex-echtgenoot heeft ingehouden op de aan belang¬heb¬bende gedane betalingen naar hun aard niet zijn te aan te merken als een uitkering of verstrekking die is ge¬noten door verre¬ke¬ning, een en ander als bedoeld in artikel 3.146, eerste lid, aanhef en on¬derdeel b, van de Wet in¬kom¬stenbelasting 2001. De door de Inspecteur ter zitting aan¬gevoerde stelling dat in het on¬derhavige geval sprake is van verrekening, omdat daarvoor voldoende is dat belangheb¬ben¬de recht had op het volledige bedrag, te weten de helft van de betalingen uit de verze¬ke¬ringspo¬lis zonder inhoudingen, dat de des¬betreffende inhoudingen ook door de ex-echtgenoot zijn gespecificeerd en dat de ex-echtgenoot ook het volledige be¬drag aan aftrekbare alimenta¬tie heeft aangegeven, geeft naar het oordeel van de rechtbank niet blijk van een juis¬te opvatting omtrent de toe¬pas¬sing van even genoemde wetsbepaling.

9. Het vorenstaande voert de rechtbank tot de slotsom dat het gelijk aan belanghebbende is. Voor dat geval zo merkt de rechtbank als tussen partijen vaststaand aan moet het belast¬bare inkomen uit werk en woning worden vastgesteld op € 18.298 (€ 20.233 / € 7.146 + € 5.211).

10. Het beroep van belanghebbende is gegrond, met dien verstande dat de uitspraak waarvan beroep moet worden vernietigd en de aanslag moet worden verminderd tot een naar een be¬last¬baar inkomen uit werk en woning van € 18.298.

11. Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat zij geen vergoeding van proceskosten wenst.

12. Gelet op het bepaalde in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht dient aan be¬lang¬¬hebbende het voor de be¬han¬de¬ling van het beroep gestorte griffierecht ad € 38 te wor¬den ver¬goed.

De uitspraak is vastgesteld door mr. Tromp. De beslissing is op 29 mei 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van Van der Zande, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.