Rechtbank Haarlem, 11-05-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1263 BG5302, 06/11137
Rechtbank Haarlem, 11-05-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1263 BG5302, 06/11137
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 11 mei 2007
- Datum publicatie
- 26 november 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2007:BG5302
- Zaaknummer
- 06/11137
Inhoudsindicatie
Hoogte proceskostenvergoeding in de bezwaarfase
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB06/11137
Uitspraakdatum: 11 mei 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z,
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2005 krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) de waarde van de objecten a-straat 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 vastgesteld.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 november 2006 aan eiser een proceskostenvergoeding toegekend.
Eisers brief van 18 oktober 2006 omtrent een proceskostenvergoeding wordt door verweerder als beroepschrift aangemerkt, en doorgezonden naar de rechtbank, alwaar het op 26 oktober 2006 wordt ontvangen.
Bij brief van 8 december 2006 vult eiser zijn beroepsgronden aan.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2007 te Haarlem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, A. Namens verweerder is verschenen B.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Verweerder heeft aan eiser een woz-beschikking inzake een zevental panden afgegeven. Na door eiser gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van zes panden de waarde verminderd. Hij is daarbij niet ingegaan op eisers verzoek om proceskostenvergoeding.
2.2. Bij brief van 17 augustus 2006 heeft eiser verweerder op dit verzuim gewezen.
2.3. Bij brief van 18 oktober 2006 reageert eiser op een brief van verweerder – kennelijk van 17 augustus 2006 - waarin eiser een proceskostenvergoeding van € 241,50 wordt toegekend. Eiser concludeert tot een integrale proceskostenvergoeding groot € 1.666,-, inclusief BTW.
2.4. Op 7 november 2006 doet verweerder uitspraak op eisers verzoek om kostenvergoeding. Verweerder kent eiser een bedrag van € 241,50 toe op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
2.5. In zijn verweerschrift bevestigt verweerder zijn in de bezwaarfase toegekende proceskostenvergoeding.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarprocedure.
3.2. Eiser is van mening dat verweerder de kosten van juridische bijstand van een door eiser ingehuurd belastingadvieskantoor integraal moet vergoeden, tot een bedrag van € 1.666,-, inclusief BTW.
3.3. Eiser voert daarbij de volgende gronden aan:
- eiser voert reeds geruime tijd correspondentie omtrent de vaststelling van taxatiewaarden.
- de gemeente heeft willekeurig de waarde van de objecten van eiser bepaald;
- het gaat hier om zeven objecten;
- er is sprake van bijzondere omstandigheden;
- er moet een factor 1,5 worden gehanteerd voor de wegingsfactoren in verband met de onzorgvuldige waardering;
- er moet een factor 1,5 worden gehanteerd in verband met het feit dat het hier om samenhangende zaken gaat.
3.4. Verweerder concludeert tot een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase, groot
€ 241,50. Dit bedrag is opgebouwd uit een bedrag van € 161,-, vermenigvuldigd met een wegingsfactor van 1,5 op grond van samenhangende zaken. Volgens verweerder is er daarbij geen sprake van bijzondere omstandigheden, ex artikel 2, derde lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
3.5. Verweerder voert daarbij de volgende gronden aan:
- de gemeente heeft niet willekeurig gehandeld bij de vaststelling van de waarde. Van willekeur is slechts sprake wanneer het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot een bepaald besluit heeft kunnen komen.
- De door de gemeente gehanteerde vergelijkingspanden zijn goed vergelijkbaar. De waardecorrecties van eisers objecten zijn louter het gevolg van een correctie op grond van de liggingswaarde.
- De foutieve waardering van de gemeente is het gevolg van de aan de gemeente voorgeschreven wijze van modelmatig waarderen.
- De correspondentie van eiser met verweerder betreft de slechte bouwkundige toestand van zijn objecten. Daarmee heeft de gemeente voldoende rekening gehouden. De waardecorrecties hebben alleen plaatsgevonden op grond van de liggingsfactor.
- Van slechts vijf objecten is de waarde verminderd.
- Een en ander leidt wel tot toepassing van de wegingsfactor op anderhalf in verband met samenhangende zaken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Verweerder heeft de brief van eiser omtrent proceskostenvergoeding van 18 oktober 2006 aangemerkt als een beroepschrift en doorgezonden naar de rechtbank, terwijl hij pas op 7 november 2006 uitspraak deed op eisers bezwaarschrift. Verweerder is ter zitting niet in staat gebleken het procesverloop duidelijk te maken. Hij vermoedt dat eisers brief van 18 oktober 2006 – door verweerder aangemerkt als beroepschrift – een reactie is op een eerdere, zogenaamde conceptbeschikking inzake proceskostenvergoeding van verweerder. Verweerder kan deze conceptbeschikking niet overleggen. Verweerder bevestigt ter zitting dat hij, bij uitspraak van 7 november 2006, dus nadat hij de brief van eiser van 18 oktober 2006 heeft aangemerkt als beroepschrift en doorgezonden naar de rechtbank, een uitspraak op eisers bezwaar heeft gedaan om kostenvergoeding.
4.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder de brief van eiser d.d. 18 oktober 2006 ten onrechte als beroepschrift heeft aangemerkt en doorgezonden naar de rechtbank. Gelet op het procesverloop acht de rechtbank eiser ontvankelijk in zijn beroep. De brief van eiser was weliswaar van voordat verweerder uitspraak op bezwaar had gedaan, echter eiser kon, conform artikel 6:10 Algemene wet bestuursrecht (Awb), er redelijkerwijs vanuit gaan dat verweerder reeds een beschikking had genomen.
4.3. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij zijn uitspraak op bezwaar de waarde van zes objecten heeft verminderd. Slechts bij drie objecten heeft verweerder een –summiere – onderbouwing gegeven, bij andere objecten ontbreekt iedere motivering. Eiser verwijt verweerder mitsdien terecht dat uit de uitspraak onvoldoende blijkt waarop de verlaging van de oorspronkelijk vastgestelde waarden is gebaseerd. Artikel 7:12 van de Awb bepaalt dat de uitspraak op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de uitspraak op bezwaar niet aan dit vereiste.
4.4. Voorts stelt de rechtbank – niet, althans onvoldoende door verweerder weersproken – vast dat er tussen eiser en verweerder reeds geruime tijd correspondentie is omtrent de waardering van eisers objecten.
4.5. Op grond van het vorenstaande bestaat er voor de rechtbank aanleiding om, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht, verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs in de bezwaarprocedure heeft moeten maken.Tot een – door eiser gewenste - integrale kostenvergoeding kan zulks echter niet leiden. Het Besluit proceskosten bestuursrecht is door de wetgever vastgesteld, teneinde te voorkomen dat de rechter steeds een afweging moet maken omtrent de door partijen gemaakte kosten. Het besluit forfaiteert de gemaakte proceskosten aan de hand van een aantal maatstaven. Alleen in uitzonderlijke gevallen bestaat er ruimte af te wijken van het besluit en over te gaan tot een integrale veroordeling van proceskosten. Hoewel de uitspraak onvoldoende is gemotiveerd en het verloop van de procedure niet de schoonheidsprijs verdient, voert het te ver om dit als willekeur te bestempelen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding tot integrale vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase.
4.6. De door de rechtbank op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgestelde kosten bedragen € 483 (anderhalve punt voor het voor het schrijven van een bezwaarschrift door zijn gemachtigde in een zaak van zwaar gewicht, alsmede anderhalve punt in verband met meerdere samenhangende zaken, met een waarde per punt van € 161). Bij de zwaarte van de zaak heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat eisers gemachtigde veel werk aan de procedure heeft gehad ten gevolge van verweerders handelen. De rechtbank zal, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid Awb zelf in de zaak voorzien.
5. Proceskosten beroepsfase
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322, en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 7 november 2006;
- bepaalt dat de proceskosten in de bezwaarfase € 483 bedragen, en wijst de gemeente
Haarlemmermeer aan dat bedrag aan eiser te voldoen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de
gemeente Haarlemmermeer aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de gemeente Haarlemmermeer het door eiser betaalde griffierecht van € 38
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 11 mei 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G. Guinau, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.M. de Jong, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.