Home

Rechtbank Haarlem, 25-06-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1398 BG5981, 06/12044

Rechtbank Haarlem, 25-06-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1398 BG5981, 06/12044

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
25 juni 2007
Datum publicatie
8 december 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BG5981
Zaaknummer
06/12044

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Verweerder heeft inkomsten uit vroegere dienstbetrekking terecht in de aanslag van belastingplichtige betrokken. Dat deze inkomsten als gemeenschappelijke inkomensbestanddeel in de aangifte van de echtgenote van eiseres zijn opgevoerd en al in de aanslag van de echtgenote van eiser zijn belast, kan niet tot gevolg hebben dat het belastbaar inkomen van eiser in afwijking van de wettelijke regels moet worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/12044

Uitspraakdatum: 8 juni 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Y, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [nummer]), met dagtekening 21 september 2006, inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 82.460.

1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 november 2006 de aanslag gehandhaafd.

1.3 Eiser heeft daartegen bij beroepschrift van 20 november 2006, ontvangen bij de rechtbank op 21 november 2006, beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5 Bij brief van 8 mei 2007 heeft eiser een reactie op het verweerschrift gegeven.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2007 te Haarlem.

1.7 Eiser is in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen A.

Ter zitting heeft eiser een kopie van bladzijde 7 en 8 van de toelichting op de aangifte IB/PVV 2004 overgelegd.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiser heeft in 2004 een loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van € 4.000 en loon uit vroegere dienstbetrekking van € 65.179 genoten. Daarnaast genoot hij een netto resultaat uit overige werkzaamheden van € 18.160. Eiser was het gehele jaar 2004 gehuwd met mevrouw [naam echtgenote] (hierna: de echtgenote). Zij is dus zijn fiscale partner. Zij heeft in 2004 een AOW-uitkering ontvangen van € 7.793.

2.2 Eiser heeft aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.662.

2.3 De inkomsten van zijn werkzaamheden voor Esso en Ohra van in totaal € 18.221 heeft eisers echtgenote aangegeven. Haar aangiftebiljet heeft eiser ingevuld. Aan de echtgenote is op 26 mei 2006 conform de door haar ingediende aangifte een aanslag opgelegd, waartegen geen rechtsmiddelen zijn ingesteld. Een van het ABP nog ontvangen bedrag van € 577 heeft hij niet in de aangiften vermeld.

2.4 Bij de vaststelling van de definitieve aanslag IB/PVV van eiser voor het jaar 2004 heeft verweerder inclusief het niet aangegeven bedrag van € 18.789 het belastbaar inkomen uit werk en woning op € 82.460 vastgesteld.

3. Geschil

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder bij de vaststelling van de definitieve aanslag van eiser terecht het loonbedrag van € 18.221 (B € 11.836 en C € 6.386) wegens inkomsten uit vroegere dienstbetrekking heeft bijgeteld. De bijtelling van de niet aangegeven inkomsten van het ABP van € 577 is tussen partijen niet in geschil.

3.2 Eiser erkent dat het in de aangifte van zijn echtgenote opgevoerde loonbedrag van € 18.221 tot zijn inkomsten moeten worden gerekend. Eiser is echter van mening dat met het voldoen aan de aanslag die aan zijn echtgenote is opgelegd, over het bedrag van € 18.221 reeds belasting is betaald. Hij acht het niet juist om door bijtelling bij zijn inkomen in zijn aanslag dit bedrag nogmaals te belasten. Als verweerder dit bedrag bij hem wil belasten, moet verweerder eerst een corrigerende aanslag aan zijn echtgenote opleggen vóórdat aan hem een aanslag wordt opgelegd. Dat is echter niet meer mogelijk omdat die aanslag onherroepelijk is.Ter zitting heeft eiser zich nog op de tekst van bladzijde 7 van de toelichting op de aangifte IB/PVV 2004 beroepen. Uit deze toelichting volgt volgens eiser dat hij het bedrag van € 18.221 als gemeenschappelijke inkomsten volgens hun gemeenschappelijke keuze in de aangifte van zijn echtgenote kon opvoeren.

3.3 Verweerder bestrijdt eisers grieven. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder bevestigd dat hij bereid is tot het opleggen van een ambtshalve aanslag of een navorderingsaanslag aan de echtgenote in overeenstemming met haar daadwerkelijk genoten inkomsten, maar aangegeven dat het opleggen van een dergelijke aanslag los staat van onderhavige procedure.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Artikel 2.17 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (: de Wet) luidt - voor zover hier van belang -:

1. Inkomensbestanddelen van de belastingplichtige en zijn partner worden in aanmerking genomen bij degene door wie de inkomensbestanddelen zijn genoten of op wie deze drukken. (...)

2. Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen (...) van de belastingplichtige en zijn partner worden geacht bij hen op te komen in de onderlinge verhouding die zij daarvoor ieder jaar bij het doen van de aangifte kiezen.

5. Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft, zijn gemeenschappelijke inkomensbestanddelen:

a. belastbare inkomsten uit eigen woning;

b. het inkomen uit aanmerkelijk belang vóór vermindering met de persoonsgebonden aftrek;

c. de persoonsgebonden aftrek. (…)

4.2 Uit de in het vijfde lid van voormeld wetsartikel gegeven limitatieve opsomming volgt dat de door eiser in 2004 genoten inkomsten van B en C van in totaal € 18.221 geen gemeenschappelijke inkomensbestanddelen van eiser en zijn echtgenote zijn, zodat eiser en zijn echtgenote er niet voor konden kiezen deze inkomsten toe te rekenen aan de echtgenote. Verweerder heeft daarom deze inkomsten terecht in de aanslag van eiser betrokken. Dat deze inkomsten al in de aanslag van de echtgenote zijn belast, kan niet tot gevolg hebben dat het belastbaar inkomen van eiser in afwijking van de wettelijke regels moet worden vastgesteld.

4.3 Op pagina 7 van de toelichting bij het aangiftebiljet staat inderdaad, zoals eiser stelt, dat onder voorwaarden gemeenschappelijke inkomsten tussen fiscale partners mogen worden verdeeld. Zoals verweerder terecht heeft gesteld is in de toelichting op bladzijde 8 van de aangifte IB/PVV 2004 echter ook duidelijk aangegeven dat loon, uitkering of pensioen en bijverdiensten niet inkomsten zijn welke tussen de belastingplichtige en de fiscale partner onderling kunnen worden verdeeld. Bij de inkomsten die volgens pagina 7 van de toelichting wel kunnen worden verdeeld, is resulaat uit overige werkzaamheden niet vermeld. Eiser heeft uit de informatie op bladzijde 7 van de toelichting over de mogelijkheid van verdeling van gemeenschappelijke inkomsten dan ook redelijkerwijs niet kunnen afleiden dat hij de in geschil zijnde inkomsten aan zijn vrouw mocht toerekenen, nog daargelaten dat de toelichting de geldende wet in beginsel niet opzij kan zetten.

4.4 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 25 juni 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.