Home

Rechtbank Haarlem, 10-04-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:594 BG7897, AWB 05/5518

Rechtbank Haarlem, 10-04-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:594 BG7897, AWB 05/5518

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
10 april 2007
Datum publicatie
6 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BG7897
Zaaknummer
AWB 05/5518

Inhoudsindicatie

Bezwaar niet-ontvankelijk. Termijnoverschrijding niet verschoonbaar. dag van ontvangst aanslag is bepalend. Geen omstandigheid op grond waarvan de termijnoverschrijding niet aan eiseres zou zijn toe te rekenen nu eiseres dan wel haar gemachtigde ruimschoots de gelegenheid hebben gehad om tijdig bezwaar te maken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/5518

Uitspraakdatum: 10 april 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Met dagtekening 25 november 2003 heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 1999 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 144.790. Voorts heeft verweerder met dezelfde dagtekening voor het jaar 1999 een aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen (hierna: waz) opgelegd aan eiseres van ƒ 4.631. Tevens is bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete opgelegd van ƒ 23.493.

Met een brief van 8 januari 2004, die op dezelfde dag door verweerder is ontvangen, is namens eiseres bezwaar gemaakt tegen voornoemde aanslagen en de boetebeschikking.

Bij uitspraak van 12 september 2005 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak is namens eiseres een op 20 oktober 2005 gedagtekend beroepschrift ingediend dat de rechtbank op dezelfde dag heeft ontvangen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Bij uitspraak van 16 december 2005 heeft de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Het tegen deze uitspraak gedane verzet heeft de rechtbank bij uitspraak van 28 september 2006 gegrond verklaard waarna het onderzoek is voortgezet in de stand waarin het zich bevond.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2007 te Haarlem. Namens eiseres is haar gemachtigde, A, verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B.

2. Feiten

Eiseres heeft voor het jaar 1999 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen van

ƒ 31.394.

Op 14 augustus 2001 is verweerder een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en de Waz voor de jaren 1998 en 1999. Van dit onderzoek is op

14 april 2004 een rapport opgemaakt.

Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder voor het jaar 1999 het belastbaar inkomen verhoogd naar ƒ 144.790.

3. Geschil

In geschil is of het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslagen en vernietiging van de boetebeschikking. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

In artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto artikel 6:8 van de Awb is bepaald dat de termijn voor het instellen van bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt.

In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn per post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

De aanslagen en de boetebeschikking zijn gedagtekend op 25 november 2003. Niet gesteld of gebleken is dat de dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking zodat de bezwaartermijn is aangevangen op 26 november 2003 en eindigde op 6 januari 2004. Het bezwaarschrift is op gedagtekend op 8 januari 2004 en op dezelfde dag door verweerder ontvangen. Niet gesteld of gebleken is dat het bezwaarschrift vóór het einde van de bezwaartermijn ter post is bezorgd. Het bezwaarschrift is derhalve niet binnen de daarvoor geldende termijn ingediend.

Een niet-tijdig ingediend bezwaarschrift is ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest.

Eiseres stelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat de aanslagen en boetebeschikking op 28 november 2003 zijn ontvangen en deze op 1 december 2003 aan haar gemachtigde zijn gegeven. Naar de mening van eiseres is de bezwaartermijn daarom pas op 29 november 2003 gaan lopen en is binnen zes weken nadien tijdig bezwaar gemaakt. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat haar gemachtigde met de controlerend ambtenaar (C) de afspraak had gemaakt dat de aanslag mede naar het kantoor van haar gemachtigde gestuurd zou worden, maar dat de aanslag uitsluitend naar eiseres zelf is gestuurd. Ten slotte heeft eiseres gesteld dat de aanslag is opgelegd voordat het controlerapport was afgerond en dat het beginsel van een zorgvuldige voorbereiding is geschonden.

De rechtbank overweegt hieromtrent dat niet de dag van ontvangst van het aanslagbiljet, maar de dagtekening van het aanslagbiljet beslissend is voor de aanvang van de bezwaartermijn. Dit is slechts anders indien de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking of wanneer gemotiveerd wordt betwist dat de uitspraak uiterlijk op de dag van dagtekening daarvan is verzonden. Dit is echter niet gesteld of gebleken zodat de bezwaartermijn eindigde op 6 januari 2004.

Voorts overweegt de rechtbank dat artikel 6:17 van de Awb bepaalt dat tijdens een bezwaar- of beroepsprocedure het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde stuurt. Nu een dergelijke bepaling niet bestaat voor de periode voorafgaand aan de bezwaar- of beroepsprocedure bestond voor verweerder derhalve geen wettelijke verplichting om de aanslag mede aan de gemachtigde van eiseres te zenden.

Ten slotte overweegt de rechtbank dat het rapport van het bij de onderneming van eiseres ingestelde boekenonderzoek is gedagtekend op 14 augustus 2004. De rechtbank acht evenwel aannemelijk dat het boekenonderzoek eerder was afgerond nu de controlemedewerker op 20 november 2003 een e-mail heeft gestuurd aan de aanslagregelend ambtenaar met het verzoek de aanslagen op te leggen. Van strijd met het beginsel van een zorgvuldige voorbereiding of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken.

De rechtbank ziet in de door eiseres genoemde omstandigheden dan ook geen reden om redelijkerwijs te kunnen oordelen dat eiseres niet in verzuim is geweest in de zin van artikel 6:11 van de Awb.

In het arrest van 27 maart 1996, gepubliceerd in VN 1996/1434, heeft de Hoge Raad overwogen dat, ingeval de belastingplichtige aan wie een verhoging is opgelegd, stelt dat de termijnoverschrijding aan een hem niet toe te rekenen omstandigheid is te wijten, terwijl omtrent de juistheid van die stelling in rechte geen zekerheid valt te verkrijgen, eerbiediging van zijn recht op toegang tot de rechter niet gewaarborgd is wanneer die onzekerheid voor zijn risico wordt gebracht, en kan de niet-ontvankelijkheid alsdan slechts worden uitgesproken indien de onjuistheid van deze stelling wordt bewezen. Hetgeen eiseres in de pleitnota aanvoert, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid op grond waarvan de termijnoverschrijding niet aan haar zou zijn toe te rekenen. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting immers verklaard dat eiseres de aanslagen en boetebeschikking op 28 november 2003 heeft ontvangen en deze op 1 december 2003 aan de gemachtigde heeft gegeven. Er was dan ook nog ruimschoots de gelegenheid voor eiseres dan wel haar gemachtigde om bezwaar te maken en haar rechten veilig te stellen.

Nu de bezwaartermijn is overschreden en er geen sprake is van een niet aan eiseres toerekenbare termijnoverschrijding, heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de aanslagen en de boetebeschikking terecht niet-ontvankelijk verklaard. Bij een beroep als het onderhavige, waarin sprake is van een na de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift dat niet-ontvankelijk is, kan de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van de materiële grieven tegen de voornoemde aanslagen en de boetebeschikking, wat daar overigens ook van zij, niet toekomen. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 10 april 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.G. Kemmers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.