Rechtbank Haarlem, 23-07-2007, BH2763, AWB 06/10282 & AWB 06/10283
Rechtbank Haarlem, 23-07-2007, BH2763, AWB 06/10282 & AWB 06/10283
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 23 juli 2007
- Datum publicatie
- 26 maart 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2007:BH2763
- Zaaknummer
- AWB 06/10282 & AWB 06/10283
Inhoudsindicatie
Bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan motivering. Vermelding geen positief vermogen in box 3 is begin van motivering. Terug verwijzing naar inspecteur.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/10282 en 06/10283
Uitspraakdatum: 23 juli 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen
X, wonende te Y, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan eiser zijn aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd voor de jaren 2001 en 2002 met aanslagnummers 0000.000.H.01 (hierna: aanslag 2001) en 0000.000.H.02 (hierna: aanslag 2002). De aanslag 2001 is gedagtekend 21 september 2005 en de aanslag 2002 is gedagtekend 5 oktober 2005.
1.2 Bij brief van 16 november 2005 heeft eiser (pro forma) bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting 2001 en 2002, door verweerder op 17 november 2005 ontvangen. Bij uitspraken op bezwaar van respectievelijk 7 augustus 2006 en 14 augustus 2006 heeft verweerder eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaren tegen de aanslagen 2001 en 2002. Daartegen heeft eiser op 18 september 2006 beroep ingesteld.
Bij brief van 21 november 2006, door de rechtbank ontvangen op 23 november 2006, heeft eiser zijn beroepschrift nader gemotiveerd.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2007 te Haarlem, gelijktijdig met het beroep van eiser bij de rechtbank geregistreerd onder het nummer 06/5902. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde A en namens verweerder B.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiser drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten bestaan in 2001 en 2002 uit de verkoop en verhuur van munttelefoons. Voor deze activiteiten is eiser ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
2.2 Bij de onderneming van eiser heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden. Met dagtekening 1 september 2005 is daarvan een controlerapport uitgebracht. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder het inkomen van eiser over de jaren 2001 en 2002 gecorrigeerd.
De aanslagen 2001 en 2002 zijn opgelegd met inachtneming van het controlerapport.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is of eiser in zijn bezwaren tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2001 en 2002 terecht niet-ontvankelijk is verklaard, welke vraag eiser ontkennend en verweerder bevestigend beantwoordt.
3.2 Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslagen.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.3 Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.
4. Beoordeling van het geschil
Met betrekking tot de aanslag over 2001 (nummer 06/10283)
4.1 De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) 6 weken. De bezwaartermijn vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van de aanslag, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking van de aanslag (artikel 6:8, eerste lid, Awb in verbinding met artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna: AWR). Een na afloop van de termijn ingediend bezwaar is niet-ontvankelijk. De niet-ontvankelijkverklaring blijft evenwel achterwege indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 Awb).
4.2 De aanslag is gedagtekend 21 september 2005. Nu niet is gesteld of is gebleken dat de aanslag na de dagtekening is bekendgemaakt, is de bezwaartermijn aangevangen op 22 september 2005 en geëindigd op 2 november 2005. Bij brief van 16 november 2005 heeft eiser bezwaar gemaakt, welk bezwaarschrift door verweerder op 17 november 2005 is ontvangen. Het bezwaar is dan ook niet binnen de daarvoor geldende termijn ingediend.
4.3 Naar het oordeel van de rechtbank zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken als bedoeld in artikel 6:11 Awb, waardoor redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. De rechtbank overweegt daarbij het volgende. Eisers stelling dat de aanslag gezonden had moeten worden naar zijn gemachtigde vindt geen steun in het recht. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:41 Awb geschiedt bekendmaking van een besluit door toezending aan de belanghebbende. Niet gesteld of gebleken is dat eiser heeft verzocht om toezending naar het adres zijn gemachtigde. Reeds om die reden kan deze grief van eiser niet slagen. Ter zitting heeft eiser verder het standpunt ingenomen dat hij de aanslag nooit op zijn woonadres heeft ontvangen. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig nu deze stelling voor het eerst ter zitting is aangevoerd. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat blijkens de schermprint de aanslag is verzonden naar het woonadres van eiser. Eiser heeft dit niet weersproken. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat eiser een van zijn woonadres afwijkend postadres aan verweerder heeft opgegeven. Mitsdien heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet onjuist gehandeld door de aanslag naar het hem bekende adres van eiser te sturen.
4.4 Voor zover eiser een beroep doet op schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat de indiener van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaarschrift als het onderhavige, op basis van artikel 7:3 Awb niet gehoord behoeft te worden.
4.5 De slotsom is dat naar het oordeel van de rechtbank de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen de aanslag 2001 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep dient in zoverre ongegrond te worden verklaard.
Met betrekking tot de aanslag 2002 (nummer 06/10283)
4.6 Vaststaat en tussen partijen is niet in geschil dat eiser binnen de wettelijke termijn van zes weken, zoals hiervoor onder 1.1 vermeld, bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag.
Een bezwaar kan op grond van artikel 6:5 juncto artikel 6:6 Awb niet-ontvankelijk worden verklaard wanneer het bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat.
4.7 Verweerder heeft aanvankelijk gesteld dat het bezwaarschrift niet, althans onvoldoende, was gemotiveerd en daarmee niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5 Awb. Om die reden heeft verweerder bij de bestreden uitspraak het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser is van mening dat het bezwaar voldoende is gemotiveerd en heeft daartoe aangevoerd dat bij brief van 3 maart 2006 schriftelijk is meegedeeld dat er geen positief vermogen is in Box 3. Ter zitting heeft verweerder erkend dat dit een begin van motivering is en het bezwaar van eiser tegen de aanslag ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen.
4.8 Gezien het bovenstaande is het beroep in zoverre gegrond. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal de bestreden uitspraak vernietigen en verweerder opdracht geven opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
5. Proceskosten
Nu het beroep wat betreft de aanslag 2002 gegrond is, acht de rechtbank termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep wat betreft de aanslag 2001 ongegrond;
- verklaart het beroep wat betreft de aanslag 2002 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag 2002;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van eiser tegen de aanslag 2002;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 23 juli 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L.F. Roseval, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. de Roo, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.