Rechtbank Haarlem, 02-04-2007, BH3935, AWB06-10260
Rechtbank Haarlem, 02-04-2007, BH3935, AWB06-10260
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 2 april 2007
- Datum publicatie
- 26 februari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2007:BH3935
- Zaaknummer
- AWB06-10260
Inhoudsindicatie
Bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat eiser niet gehoord is tijdens de bezwaarfase, maakt dit niet anders.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB06/10260
Uitspraakdatum: 2 april 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft ten name van eiser met dagtekening 28 februari 2006 een aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2002 opgelegd.
Het daartegen gemaakte bezwaar is door verweerder bij uitspraak van 28 juni 2006 niet-ontvankelijk verklaard in verband met het niet in acht nemen van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift.
Tegen de uitspraak van 28 juni 2006 is door eiser een op 7 augustus 2006 gedagtekend beroepschrift ingediend dat door de rechtbank dezelfde dag is ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2007, alwaar namens eiser is verschenen A. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B.
2. De feiten
2.1. Eiser exploiteerde tot en met 1995 een taxibedrijf. In 1995 is eiser failliet verklaard. Het faillissement is in 2002 door homologatie van een akkoord geëindigd. In 2001 is dit akkoord aangeboden aan de rechtbank te Q.
2.2. Op 14 maart 2004 heeft eiser aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € -/- 25.936. Naar aanleiding van deze aangifte heeft verweerder bij eisers gemachtigde nadere gegevens opgevraagd. Vervolgens heeft een vrij uitgebreide briefwisseling plaatsgevonden tussen verweerder en eisers gemachtigde
2.3. Bij schrijven van 13 februari 2006 heeft verweerder aan eisers gemachtigde, voor zover van belang, als volgt geïnformeerd:
“(...) Het berekende inkomen (...) volgens de aangifte € -/-25.936
Totaalbedrag van de afwijking(en) € 52.269
Vastgesteld inkomen uit werk en woning € 26.333
Als u het niet eens bent met de beslissing, kunt u, nadat u het aanslagbiljet heeft ontvangen, hiertegen in bezwaar gaan. Op het aanslag biljet staat vermeld hoe u dient te handelen (...)”
2.4. Met dagtekening 28 februari 2006 is de aanslag vastgesteld. Het aanslagbiljet is verzonden naar het adres c-straat 1, te D.
2.5. Bij schrijven van 26 april 2006 schrijft eisers gemachtigde aan verweerder onder meer:
“(...) Onder verwijzing naar uw telefoongesprek van heden (...) doe ik u hierbij toekomen in kopie het bezwaarschrift tegen [de ten name van eiser gestelde aanslag inkomstenbelasting 2002], dat ik op 20 maart jl. heb verzonden naar de belastingdienst (...)”
2.6. Evenvermeld op 20 maart 2006 gedagtekend schrijven luidt, voor zover relevant:
“(...)Inzake: Bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting 2002 ten name van X (...)
Geachte heer, mevrouw,
Hierdoor kom ik namens client de heer X wonende aan de c straat 1 te D in bezwaar tegen de door u opgelegde aanslag inkomstenbelasting 2002 onder het aanslagnummer 660.14.803.H.26 gedagtekend 28 februari 2006 (...)”
3. Het geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Voorts is de correctie op de ingediende aangifte is geschil.
Eiser concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de omstreden aanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen in verbinding met artikel 6:8 van de Awb is bepaald dat de termijn voor het instellen van bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 8 van de Invorderingswet 1990 maakt de ontvangen de belastingaanslag bekend door toezending van het door de inspecteur opgemaakte aanslagbiljet.
4.2. Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Deze termijn is van openbare orde zodat de rechtbank ambtshalve dient te beoordelen of het bezwaarschrift binnen de gestelde termijn is ingediend. Naar luid van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.3. De aanslag is gedagtekend op 28 februari 2006. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking. Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat de aanslag naar het juiste adres is verzonden nu het toezendadres van de aanslag overeenkomt met het adres dat verweerder noemt in zijn op 20 maart 2006 gedagtekend schrijven. Het standpunt dat in dit geval de aanslag naar het adres van de gemachtigde had moeten worden toegezonden, vindt, anders dan eiser stelt, geen steun in het recht. Naar het oordeel van de rechtbank is de bezwaartermijn aangevangen op 1 maart 2006 en is geëindigd op 11 april 2006.
4.4. Het bezwaar tegen de aanslag is gedagtekend op 20 maart 2006 en is op 27 april 2006 door verweerder ontvangen. Dit bezwaarschrift is derhalve niet binnen de daarvoor geldende termijn ingediend.
4.5. Volgens artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest.
4.6 Eiser heeft doen aanvoeren dat hij de aanslag nooit heeft ontvangen op zijn huisadres, noch op dat van zijn gemachtigde en dat het bezwaarschrift reeds op 20 maart 2006 is ingediend. Daarnaast stelt eiser dat verweerder op de hoogte had moeten zijn van het feit dat eiser was verhuisd en een ander postadres had. Vervolgens stelt eiser dat hij had moeten worden gehoord, ook indien het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat het hem uit eigen wetenschap bekend is dat verweerder aanslagen aan het eind van de maand pleegt te dagtekenen en dat daarom de dagtekening van de aanslag op het bezwaarschrift stond vermeld.
4.7. Volgens verweerder is het aanslagbiljet toegezonden naar het woonadres waar eiser volgens de gemeentelijke basisadministratie woonde. Voor een toezending naar het adres van een gemachtigde is een uitdrukkelijk verzoek nodig door eiser, hetgeen niet is gebeurd. Alhoewel eiser stelt de genoemde aanslag nooit te hebben ontvangen wordt door verweerder aangevoerd dat eiser onder vermelding van het aanslagnummer er echter wel naar heeft verwezen in zijn bezwaarschrift van 20 maart 2006.
4.8. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat een belastingplichtige dient zorg te dragen voor een juiste vermelding van zijn adres in de gemeentelijke basisadministratie. Verweerder mag er dan ook vanuit gaan dat het in de gemeentelijke basisadministratie genoemde adres van eiser juist is. Dit toezendadres komt overigens overeen met het adres dat op het bezwaarschrift staat vermeld. De rechtbank heeft voorts niet kunnen vaststellen dat eiser een van zijn woonadres afwijkend postadres aan verweerder heeft opgegeven. Mitsdien heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet onjuist gehandeld door de aanslag naar het hem bekende adres van eiser te sturen. Daarnaast stelt de rechtbank voorop dat het risico dat een ter post verzonden bezwaarschrift de geadresseerde niet bereikt, voor risico van de verzender komt. De slotsom is dat naar het oordeel van de rechtbank de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
4.9.De rechtbank overweegt ten slotte dat de indiener van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaarschrift als het onderhavige, op basis van artikel 7:3 Awb niet gehoord behoeft te worden.
4.10. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Bij een beroep als het onderhavige, waarin sprake is van een na de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift dat niet-ontvankelijk is, kan de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van eisers materiële grieven tegen de aanslag niet toekomen.
5. Proceskosten
Nu eiser in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden voordoen, acht de rechtbank geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 april 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. Snitker, rechter, in tegenwoordigheid van mr. O.C.H.C. Pilet, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.