Home

Rechtbank Haarlem, 26-01-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:4649 BH5161, 05-3643

Rechtbank Haarlem, 26-01-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:4649 BH5161, 05-3643

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
26 januari 2007
Datum publicatie
26 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BH5161
Zaaknummer
05-3643

Inhoudsindicatie

Winst uit onderneming. Ondernemerschap commanditaire vennootschap ex art. 6 Wet IB 1964

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/3643

Uitspraakdatum: 26 januari 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Bij beschikking van 14 mei 2004 heeft verweerder met toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 het bedrag van het verlies van eiser voor het jaar 2000 vastgesteld op f 7.444 (€ 3.378).

Verweerder heeft de verliesvaststellingsbeschikking bij uitspraak op bezwaar van 21 juni 2005 gehandhaafd. Eiser heeft daartegen bij brief van 27 juli 2005 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2006 te Haarlem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door A. Namens verweerder is verschenen B, bijgestaan door C.

2. Feiten

2.1. Op 27 november 2000 heeft eiser een overeenkomst gesloten met onder meer de volgende inhoud:

“De ondergetekenden:

1. (...) A B.V. (...) hierna te noemen A B.V.;

2. [eiser] hierna te noemen X

In aanmerking nemende, dat:

1. A B.V.en X binnen de commanditaire vennootschap B III C.V. voor gemeenschappelijke rekening en onder een gemeenschappelijke naam een internetbedrijf willen uitoefenen, waarbij A B.V. als beherende vennoot en X als commanditaire vennoot zal optreden (...).

Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

1. X is met ingang van 1 november 2000 in de commanditaire vennootschap toegetreden.

(...)

8. A B.V. heeft een bedrag van vijfduizend gulden in B III C.V. geïnvesteerd, waarmee haar belang in de vennootschapsvermogen één/21 deel bedraagt.”

2.2. Tot de stukken van het geding behoort een brochure waarin onder meer de structuur en de activiteiten van B I C.V. - maar eveneens van toepassing op B III C.V. - als volgt worden omschreven:

“(...) Het eigen vermogen van B I C.V. bedraagt NLG 105.000 en is verdeeld in 21 participaties van elk NLG 5.000. (...) Het in B I C.V. verkregen vennootschapskapitaal wordt aangewend om honderd domeinnamen vast te leggen, een infrastructuur op te bouwen en tweeduizend naamgebruikers te werven. (...) Aan de gebruikers wordt jaarlijks een minimale vergoeding van NLG 50 voor het gebruiksrecht van de betreffende naam inclusief internet-abonnement berekend.(...)”

2.3. Op 21 januari 2001 bericht eiser, zich presenterend als secretaris van de Stichting C, aan A B.V.:

“(...) Per ultimo 2000 zijn in totaal 4 commanditaire vennootschappen opgericht genaamd B I t/m IV C.V. In December 2000 zijn door onze stichting ten behoeve van D B.V. in totaal 449 domeinnamen van persoonsnamen in België geregistreerd (...). Op deze bijlage zijn aangegeven welke 49 namen door D B.V. zelf worden behouden. De overige 4000 namen worden vanaf heden door ons gehouden ten behoeve van de 4 C.V.’s waarbij steeds de eerste naam voor C.V. I, de tweede naam voor C.V. II enz wordt gehouden. (...)”

2.4. Bij schrijven van 20 februari 2003 verstrekt A B.V., met name D, de volgende informatie aan de Belastingdienst te P:

“(...) De B C.V.’s zijn opgezet om als risicodrager te participeren in activiteiten welke in samenwerking tussen de C.V.’s, D B.V. en E B.V. zijn opgezet. Hiertoe zijn door de Namen C.V.’s (de rechtbank begrijpt hieronder mede B III C.V.) namen geregistreerd bij DNS in België. Deze namen staan juridisch op naam van de Stichting C. De economische exploitatierechten berusten bij de betreffende vier “Namen C.V.’s”. De splitsing tussen juridisch en economisch eigendom is gekozen om binnen de Belgische regels te kunnen opereren. De Namen C.V.’s hebben aan D B.V. opdracht gegeven de benodigde software te ontwikkelen. Als internet provider is E B.V. opgetreden. (...)”

2.5. Op 17 november 2003 schrijft D namens A B.V. onder meer het volgende aan verweerder:

“(...) Om het aldus verhuren van namen mogelijk te maken is het nodig om software te bouwen/kopen die het mogelijk maakt dat ‘grote’ hoeveelheden mensen de naam kunnen gebruiken op basis van de domeinnaam: voornaam@achternaam.BE. Beschikbaar zijn ruim vierhonderd achternamen welke als domeinnaam zijn geregistreerd. Beschikbaar is de arbeid van medewerkers van [D B.V.] die de benodigde software bouwen. (...) De C.V.’s kopen van [D B.V.] de software voor de exploitatie van de namen en verkrijgen van [E B.V.] bedrijven tegen betaling van de registratierechten bij DNS de exploitatierechten van de namen. Het duurt tot het najaar van 2001 voordat de software gereed is. Vanaf dat moment melden zicht honderden mensen in een vooraanmeldingsprocedure aan voor het gebruik van hun domeinnaam voornaam@achternaam.BE. (...) De B C.V.’s hebben ervoor gekozen om niet zelf personeel in dienst te nemen, doch een en ander aan [D B.V.] uit te besteden. (...)”

2.6. Blijkens de op 18 februari 2001 opgemaakte jaarrekening van B III C.V., verslagjaar 2000, is in het betreffende jaar een omzet gerealiseerd van nihil en is voor f 100.000 geïnvesteerd in ‘Internet infrastructuur’ waarna het bedrag van de investering in één keer ten laste van het resultaat is gebracht.

2.7. Een medewerker van verweerder heeft bij schrijven van 29 oktober 2003 aan de Belastingdienst te P, bevoegd ten aanzien van een of meer andere participanten in een B C.V., meegedeeld dat de genoemde C.V.’s naar zijn inzicht geen onderneming drijven.

2.8. De aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 van eiser vermeldt een negatief resultaat uit onderneming in verband met zijn deelname in B III C.V. van f -/- 6.199, bestaande uit de som van zijn aandeel in het resultaat (f -/- 4.763) en het bedrag van de investeringsaftrek (f 1.286). Bij het vaststellen van de verliesbeschikking is als volgt van de ingediende aangifte afgeweken:

Aangegeven belastbaar inkomen f -/- 13.023

Bij: geen verlies uit hoofde van participatie in B III C.V. 5.579 +

Vastgesteld belastbaar inkomen: f -/- 7.444

3. Geschil en standpunten van partijen

Partijen strijden over het antwoord op de vraag of B III C.V. een onderneming drijft als bedoeld in artikel 6 van de Wet IB 1964. Eiser beantwoordt de vraag in geschil bevestigend concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot een verlies van f 13.023 (€ 5.910). Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Eiser stelt dat weliswaar binnen de C.V. geen arbeid wordt verricht, maar zulks niet het bestaan van een onderneming in voormelde zin belet, hetgeen volgt uit de omstandigheid dat V.o.F. F te Q, een vennootschap die geen personeel in dienst heeft en/of personeelskosten maakt, door de belastingdienst als ondernemer wordt beschouwd. In 2001 is opdracht verstrekt aan D B.V. om software te ontwikkelen. Deze software is in mei/juni 2001 gereedgekomen en gefactureerd aan B III C.V. Naar eiser stelt dient de door D B.V. verrichte arbeid te worden toegerekend aan B III C.V. Voorts acht eiser het handelen door verweerder onzorgvuldig, doordat van een derdenonderzoek desgevraagd geen rapportage is overgelegd en door informatie aan een andere eenheid is doorgezonden voor het onderzoek naar de fiscale positie van eiser was afgerond.

Verweerder stelt dat binnen B III C.V. geen arbeid is verricht, dat niet aannemelijk is dat deze C.V. zelfstandig heeft deelgenomen aan het economisch verkeer, waaruit verweerder afleidt dat B III C.V. voor de toepassing van de inkomstenbelasting geen onderneming heeft gedreven. Bij gebrek aan wetenschap betwist verweerder dat V.o.F. F te Q een met B III C.V. een vergelijkbaar geval is.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 6 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geniet degene voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven, daaronder begrepen hij die medegerechtigd is tot het vermogen van een onderneming, winst uit onderneming. Met het begrip onderneming wordt bedoeld de organisatie van kapitaal en arbeid, opgebouwd en in stand gehouden met het oogmerk om winst te behalen door deelname aan het economisch verkeer. Voor zover hier van belang verstaat de rechtbank onder economisch verkeer het maatschappelijk ruilverkeer, waarin door middel van leveringen van goederen en/of diensten duurzame bevrediging van maatschappelijke behoeften plaatsvindt.

4.2. De rechtbank neemt voorts tot uitgangspunt dat eiser slechts dan als ondernemer kan worden aangemerkt indien door de commanditaire vennootschap waarin hij participeert een onderneming in de hiervoor bedoelde zin wordt gedreven. Bij de beantwoording van de vraag in geding kent de rechtbank daarom uitsluitend betekenis toe aan feiten en omstandigheden die aan B III C.V. zelf zijn toe te rekenen en hecht de rechtbank geen belang aan zaken die andere verbonden vennootschappen betreffen.

4.3. B III C.V. maakt deel uit van een groep van samenwerkende kapitaalvennootschappen en personenvennootschappen. Deze samenwerking was er op gericht om tezamen tegen een vergoeding zogeheten domeinnamen aan derden ter beschikking te stellen. De rol van B III C.V. in dit samenwerkingsverband was die van risicodrager, waarin het door participanten zoals eiser ter beschikking gestelde kapitaal werd bijeengebracht. Dat B III C.V. daarnaast eigendomsrechten op software kon doen gelden, economisch dan wel juridisch, acht de rechtbank tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt, maar ook indien daar veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan is niet aannemelijk dat B III C.V. zelf of door het inschakelen van derden de exploitatie van evenbedoelde rechten ter hand heeft genomen. Immers, eiser heeft desgevraagd geen enkele aan B III C.V. toe te rekenen ondernemingsdaad, gericht op exploitatie van een vermogensbestanddeel genoemd. Nu geen sprake is geweest van maatschappelijke behoeftenbevrediging of iets van dien aard, maar B III C.V. louter passief risico heeft aanvaard en gelopen, komt de rechtbank tot de slotsom dat B III C.V. geen onderneming heeft gedreven. Het beroep faalt in zoverre.

4.4. Eiser heeft zich voorts beroepen op het gelijkheidsbeginsel en daartoe de te Q gevestigde V.o.F. F aangevoerd als gelijk geval. Verweerder heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat sprake is van vergelijkbare gevallen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft eiser één pagina overgelegd uit de jaarrekening 2002 van de betreffende V.o.F. waarop melding wordt gemaakt van bedragen aan omzet, afschrijvingen, bedrijfskosten, rentebaten en rentelasten. De rechtbank acht deze gegevens niet voldoende voor een succesvol beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft door het tonen van de bedoelde pagina immers niet aannemelijk gemaakt dat verweerder ten aanzien van vergelijkbare gevallen een begunstigend beleid voerde, dan wel in een meerderheid van gelijke gevallen het door eiser gewenste beleid hanteerde. Ook in zoverre faalt het beroep.

4.5. Voor zover eiser ten slotte stelt dat zijn beroep gegrond moet worden verklaard omdat verweerder hem onbehoorlijk heeft behandeld, overweegt de rechtbank dat deze klacht bij gegrondverklaring wel tot schadeplicht jegens eiser kan leiden maar in de gegeven omstandigheden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Tot de te vergoeden schade wordt niet gerekend het betwiste deel van de verschuldigde belasting. Dat eiser schade heeft geleden als gevolg van het optreden van verweerder is gesteld noch gebleken. De slotsom is mitsdien dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 26 januari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. Snitker, in tegenwoordigheid van drs. N.Hoens, griffier.

Afschrift

verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.