Home

Rechtbank Haarlem, 12-03-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:595 BH9333, 05/5519

Rechtbank Haarlem, 12-03-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:595 BH9333, 05/5519

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
12 maart 2007
Datum publicatie
23 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BH9333
Zaaknummer
05/5519

Inhoudsindicatie

De vergoeding voor de afkoop van de pachtovereenkomst behoort geheel tot de stakingswinst van eiser. Hoewel de pachter behoort tot de familiekring is de pachtersvoordeelresolutie van 4 maart 1988 (DB847/5463, BNB 1988/156) niet van toepassing aangezien eiser nooit eigenaar is geworden van de gronden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/5519

Uitspraakdatum: 12 maart 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

Gemachtigde: A van B Belastingadviseurs,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 (aanslagnummer 0000.0000.000) een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f 473.558 (€ 214.891).

1.2. Eiser heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Eiser is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2007 te Haarlem.

Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde, A, tot bijstand vergezeld van B. Namens verweerder is verschenen C.

Gemachtigde heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en aan de wederpartij, en heeft ter zitting een aanvulling op deze pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Verweerder heeft eveneens een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij

De rechtbank rekent deze pleitnota’s tot de stukken van het geding.

2. Feiten

2.1. De ouders van eiser verkrijgen in 1964 een boerderij aan de a-straat 1 te Y. Op de gronden exploiteert eisers vader een akkerbouwbedrijf. Eiser werkt, tegen een vast salaris, mee in dit bedrijf van zijn vader.

2.2. In 1978 gaan eiser en zijn vader een maatschap aan, waarbij het tot dan toe voor rekening van de vader uitgeoefende akkerbouwbedrijf vanaf 1 mei 1978 in maatschapsverband wordt geëxploiteerd.

Eisers vader brengt alle activa en passiva van zijn onderneming in, onder voorbehoud van de juridische eigendom van de onroerende zaken en de stille reserves daarop. In de maatschapsakte wordt in artikel 5 opgenomen dat wel het gebruiksrecht van deze onroerende zaken door de vader wordt ingebracht in de maatschap en dat terzake een pachtovereenkomst tussen de vader en de maatschap zal worden opgemaakt.

2.3. In 1984 wordt de maatschapsovereenkomst gewijzigd in die zin, dat bij de winstverde¬ling voortaan een arbeidsvergoeding wordt toegekend. Ten aanzien van de onroerende zaken die behoren tot het persoonlijke bedrijfsvermogen van eisers vader en gebruikt worden door de maatschap, wordt een pachtovereenkomst opgesteld. In deze pachtovereenkomst is vastgelegd dat de maatschap f 15.900 betaalt voor het pachten van de bedrijfsgebouwen en de bouwgrond.

2.4. In 1987 overlijdt eisers vader. In het in 1975 opgestelde testament is een keuzelegaat ten behoeve van de echtgenote opgenomen voor alle roerende en onroerende zaken tegen inbreng van de waarde hiervan in de nalatenschap.

Voorts wordt zijn echtgenote benoemd tot enig erfgename van de nalatenschap.

In het testament is tevens opgenomen dat indien de erflater eerst na zijn echtgenote zou overlijden, de boerderij en de bijbehorende gronden en inventaris worden gelegateerd aan eiser tegen inbreng van de waarde. Voor het geval de erfgenamen geen eenstemmigheid bereiken over de waarde, kan eiser volstaan met inbreng van ¾ van de waarde in vrije staat, dan wel tegen de waarde in verpachte staat indien eiser op dat moment de boerderij en de bijbehorende gronden zou pachten.

In het gelijktijdig opgesteld testament van eisers moeder is een overeenkomstige bepaling opge¬nomen.

2.5. Na het overlijden van zijn vader zet eiser het akkerbouwbedrijf voort, tegen betaling van bovengenoemde pachtprijs. In 1990 wordt deze pachtprijs verhoogd tot f 22.250 per jaar.

2.6. In 1998 overlijdt eisers moeder, erfgenamen zijn eiser, zijn broer en zijn zuster. Na het overlijden worden (op grond van een dadingsovereenkomst van 1 maart 2000 en in afwijking van het bepaalde in het testament van eisers moeder) de opstallen aan de a-straat 1 te Y toebedeeld aan eiser. De gronden worden verkocht aan een derde, waarbij de erven overeenkomen dat eiser een vergoeding ontvangt in verband met de beëindiging van de pachtovereenkomst.

2.7. De totale vergoeding voor de afkoop van de pachtovereenkomst bedraagt f 709.875.

Bij de aangifte voor het onderhavige jaar is dit bedrag aangemerkt als winst uit onderneming. In de bezwaarfase heeft eiser vervolgens het standpunt ingenomen dat genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk is vrijgesteld

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of de ontvangen vergoeding ad f 709.875 geheel, dan wel gedeeltelijk, behoort tot eisers stakingswinst.

3.2. Eiser is primair van opvatting dat de pachtovereenkomst weliswaar zakelijk is maar haar oorzaak vindt in de persoonlijke sfeer als gevolg waarvan de ontvangen vergoeding in haar geheel is vrijgesteld, dan wel voor f 390.000 is vrijgesteld.

Eiser is subsidiair van opvatting dat (indien zowel de pachtovereenkomst als haar oorzaak als zakelijk zijn aan te merken) de ontvangen vergoeding onder toepassing van de pachtersvoordeelresolutie geheel, dan wel voor 1/3 gedeelte, dan wel voor 3/32 gedeelte is vrijgesteld.

3.3. Verweerder concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In de resolutie van 4 maart 1988 (DB87/5463, BNB 1988/156) is ten aanzien van het pachtersvoordeel het navolgende opgenomen (voor zover hier van belang):

“Een pachtersvoordeel ontstaat doordat een pachter de door hem op zakelijke basis gepachte landbouwgrond in eigendom verkrijgt voor een prijs beneden de waarde die daaraan in vrij opleverbare staat is toe te kennen.

Dit voordeel, dat bestaat uit het verschil in waarde van de grond - op het moment van

verkrijging - in vrije en verpachte staat, is belast omdat het niet voortkomt uit een onder de landbouwvrijstelling vallende waardeverandering van de grond; het wordt volgens vaste jurisprudentie pas in de heffing van de inkomstenbelasting betrokken indien en voor zover het wordt gerealiseerd.

De heffing over het pachtersvoordeel kan de bedrijfsopvolging in de familiesfeer belemmeren. (…) Ik heb thans aanleiding gevonden ook de afdoening van verzoeken waarbij erfrechtelijke verkrijgingen een rol spelen, te delegeren aan de inspecteurs.”

waarna wordt goedgekeurd dat indien de pachter die de grond verkrijgt tot de familiekring van de verpachter behoort, het later gerealiseerde voordeel buiten de belastingheffing blijft.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de pachtovereenkomst, inclusief de daarbij overeengekomen pachtprijs, op zakelijk wijze tot stand is gekomen.

4.3. Gemachtigde neemt primair het standpunt in (in het beroepschrift omschreven als stelling 1 en 2) dat het door eiser gerealiseerde voordeel van f 709.875 geheel dan wel gedeeltelijk onbelast moet blijven omdat dit voordeel zijn oorzaak vindt in de persoonlijke sfeer. Met een derde zou een verpachting, zoals tussen eiser en zijn vader, niet zijn aangegaan. Hij verwijst in dit verband tevens naar de brief van de Staatssecretaris van 14 oktober 1998 (VN 1998/50.9) over de fiscale gevolgen van het om persoonlijke redenen aangaan van een onzakelijke pachtovereenkomst.

Deze stelling faalt reeds daarom nu de pachtovereenkomst, zoals onder 4.2 vastgesteld, op zakelijk wijze tot stand is gekomen.

Gemachtigde heeft voorts zijn stelling dat weliswaar sprake is van een zakelijke pachtovereenkomst maar de vader zijn zoon om persoonlijk redenen met deze overeenkomst wenste te bevoordelen zodat uiteindelijk toch sprake is van een onzakelijke bevoordeling die reeds op die grond bij eiser onbelast dient te blijven, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder (onder verwijzing naar hetgeen gebruikelijk is tussen ouders en hun opvolgende kinderen in het kader van bedrijfsopvolging in de agrarische wereld, waaronder het inverdienen door opvolgende kinderen en het op een later moment aangaan van een maatschap met bijbehorende zakelijke pachtovereenkomst, de leeftijd van de vader bij het aangaan van de maatschap en de pachtovereenkomst, de winstverdeling en de regeling bij arbeidsongeschiktheid) niet of onvoldoende aannemelijk gemaakt.

4.4. Eiser neemt (meer) subsidiair het standpunt in dat de ontvangen vergoeding geheel, dan wel voor 1/3 gedeelte, dan wel voor 3/32 gedeelte moet worden vrijgesteld (in het beroepschrift omschreven als respectievelijk stelling 3, 4 en 5) onder toepassing van de bij 4.1 genoemde resolutie.

4.5. De rechtbank kan eiser in deze stelling(en) niet volgen. De door eiser genoemde resolutie is, uitgaande van een zakelijke overeenkomst, niet van toepassing omdat de feiten en omstandigheden in het onderhavige geval anders zijn dan die waarvoor de resolutie is bedoeld. Zo heeft eiser de grond niet in eigendom verkregen en stond ten tijde van de dading vast dat eiser het landbouwbedrijf niet zou voortzetten.

Ook de tekst van het testament van de vader van eiser laat geen andere conclusie toe dan dat eisers moeder bij het overlijden van haar echtgenoot enig erfgenaam was en uit dien hoofde eigenaresse is geworden van de onderhavige gronden. Dat de moeder het in het testament genoemde legaat heeft aanvaard tegen inbreng van de waarde, is gesteld noch gebleken.

De bepaling in het testament waarbij de boerderij en de bijbehorende gronden en inventaris worden gelegateerd aan eiser (tegen inbreng van ¾ van de waarde) is buiten toepassing gebleven omdat erflater niet na zijn echtgenote is overleden.

4.6. Ten aanzien van de (blote) stelling dat eiser, door het opeisen van zijn legitieme portie, voor 3/32ste gedeelte eigenaar is geworden van de onderhavige gronden en voor dat gedeelte dan ook aanspraak kan maken op toepas¬sing van de pachtersvoordeelresolutie, overweegt de rechtbank als volgt.

Dat eiser op enig moment tussen het overlijden van zijn vader in 1987 en het overlijden van zijn moeder in 1998 daadwerkelijk aanspraak heeft gemaakt op zijn legitieme portie, is naar het oordeel van de rechtbank niet of onvoldoende aannemelijk geworden.

De opmerking van gemachtigde ter zitting dat de erven daar bij het doen van de aangifte successie¬rechten wel van uit zijn gegaan, is op zich onvoldoende. Niet is gebleken dat eiser als gevolg van een eventueel beroep op de legitieme portie eigenaar van de gronden is geworden. Dit uitgangspunt wordt ondersteund door de opmerking in het beroepschrift

(op bladzijde 2 onder punt 8) dat de boedel van vader na zijn overlijden dertien jaar lang onverdeeld is gebleven en eveneens door het gestelde in de akte van dading (op bladzijde 4 onder punt 6) dat de nalatenschap van vader na zijn overlijden onverdeeld is gebleven.

4.7. Ten aanzien van de stelling dat eiser, door zijn aanspraak op de onverdeelde boedel na het overlijden van zijn moeder, voor 1/3 gedeelte eigenaar is geworden van de onderhavige gronden en voor dat gedeelte dan ook aanspraak kan maken op toepassing van de pachtersvoordeelresolutie, overweegt de rechtbank als volgt.

Na het overlijden van eisers moeder is de boedel nog enige tijd onverdeeld gebleven. In 2000 komen de erven in een akte van dading overeen dat de onderhavige gronden (waarvoor eiser de vergoeding ontvangt in verband met de beëindiging van de pachtovereenkomst) worden verkocht aan een derde. In de tussenliggende periode was eiser slechts gerechtigd tot een gedeelte van de onverdeelde boedel. Eiser is echter nooit eigenaar geworden van de gronden, het eigendom is overgegaan van de (overleden) moeder op de uiteindelijke koper van de gronden.

4.8. Nu eiser, zoals hierboven overwogen, nimmer eigenaar is geworden van de onderhavige gronden, blijft de pachtersvoordeelresolutie buiten toepassing.

Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt nu er geen sprake is van feitelijk en rechtens gelijke gevallen: de resolutie is alleen van toepassing op ondernemers die de door hen gepachte gronden daadwerkelijk in eigendom verwerven en eiser behoort niet tot die groep.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 12 maart 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mrs A.M. van Amsterdam, voorzitter, A.P.M. van Rijn en M.J. Leijdekker, rechters, in tegenwoordigheid van drs N. Hoens, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.