Home

Rechtbank Haarlem, 12-11-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:2766 BH9338, 07/2949

Rechtbank Haarlem, 12-11-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:2766 BH9338, 07/2949

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
12 november 2007
Datum publicatie
7 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BH9338
Zaaknummer
07/2949

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Afkoop kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. Er is sprake van kwader trouw dus terecht vergrijpboete opgelegd. Beroep op gelijkheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel slaagt niet nu 2004 is gecorrigeerd bij de primitieve aanslag en 2002 bij navorderingsaanslag.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/2949

Uitspraakdatum: 12 november 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Y, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 15 maart 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2002 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.027 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.213, aanslagnummer 000.000.000. De navorderingsaanslag is opgelegd inclusief een vergrijpboete van € 2.641.

2. Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2007.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door A. Namens verweerder is verschenen B. Namens eiser is ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Verweerder heeft zich hierover kunnen uitlaten.

3. Feiten

Op basis van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

3.1 Eiser, geboren 22 augustus 1942, ontving in 2002 een uitkering van het UWV/GAK van bruto € 30.487.

3.2 Eiser heeft op 24 maart 2003 over het jaar 2002 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan. Verweerder heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 geautomatiseerd, zonder onderzoek en geheel conform de ingediende aangifte, met dagtekening 21 augustus 2003 vastgesteld.

3.3 Bij brief van 14 juni 2006 heeft verweerder eiser verzocht nadere informatie te verstrekken inzake een in 2002 afgekochte kapitaalverzekering met lijfrenteclausule.

Deze verzekering is op 1 december 1986 bij C afgesloten. De afkoopsom is door eiser niet aangegeven.

3.4 Eiser heeft op 5 juli 2002 door middel van een van C afkomstig standaardformulier aan C verzocht de afkoopsom naar zijn rekening bij D over te maken.

3.5. Op 5 augustus 2002 heeft C een brief naar eiser verstuurd. In deze brief vermeldt C ondermeer dat het vrijgekomen kapitaal van € 12.577,60 op het rekeningnummer van eiser is overgemaakt. In deze brief vermeldt C ook het volgende “Voor de goede orde maken wij er u nog op attent, dat wij de belastingdienst over deze uitkering hebben ingelicht”.

3.6 C heeft aan eiser geen jaaropgave over 2002 verstrekt.

3.7 Eiser heeft ook in 2004 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgekocht. De afkoopsom van € 25.000 is door eiser niet in de aangifte over 2004 aangegeven. Bij het vaststellen van de, 10 juli 2006 gedagtekende, aanslag heeft verweerder het door eiser aangegeven inkomen uit werk en woning verhoogd met het niet aangegeven bedrag van

€ 25.000.

4. Geschil

De in de navorderingsaanslag begrepen vergrijpboete ten bedrage van € 2.641 is in geschil.

5. Gronden

5.1 Van kwade trouw is sprake indien eiser opzettelijk onjuiste aangifte deed of zich willens en wetens blootstelde aan de aanmerkelijke kans een onjuiste aangifte te doen, als gevolg waarvan de aanslag IB/PVV 2002 te laag is vastgesteld. Onder het begrip opzet valt ook te begrijpen het welbewust aanvaarden van de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat te weinig belasting wordt geheven.

5.2 Uit het vermelde onder 3.4 leidt de rechtbank af dat, voorafgaande aan het overmaken van de afkoopsom van C aan eiser, eiser kontakt heeft gehad met C. Eiser heeft weliswaar ontkend dat hij de hiervoor onder 3.5 vermelde brief van C heeft ontvangen maar verweerder heeft, niet dan wel onvoldoende weersproken, gesteld dat C bij kontakten, zowel schriftelijk als mondeling, over tot expiratie komende kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule verzekerden altijd wijst op de fiscale gevolgen indien verzekerde het lijfrentekapitaal ineens laat uitkeren. Daarbij komt dat het onder de nemers van dergelijke verzekeringen van algemene bekendheid is dat uitkeringen, al dan niet in termijnen, uit lijfrenteverzekeringen waarvoor in het verleden premieaftrek is genoten, tot het inkomen behoren. Voorts wijst de toelichting bij de aangifte op dit onderdeel op het belastbare karakter van de, in verhouding tot het inkomen van eiser hoge, afkoopsom. Hieruit leidt de rechtbank af dat eiser wel degelijk een verwijt kan worden gemaakt van het doen van onjuiste aangifte. Gelet op de omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser bewust het risico heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven.

5.3 Met betrekking tot het beroep van eiser op zowel het gelijkheidsbeginsel als het vertrouwensbeginsel in verband met het feit dat in de navorderingsaanslag 2002 wel een boete van 50% is begrepen terwijl in de aanslag over 2004 geen boete is begrepen, is de rechtbank van oordeel dat zowel het beroep op het gelijkheidsbeginsel als het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Verweerder heeft namelijk onweersproken gesteld dat met betrekking tot de hoogte van de in de navorderingsaanslagen te begrijpen boete sprake is van landelijk beleid dat consequent wordt toegepast. Het verschil in behandeling tussen de jaren 2002 en 2004 is gegrond op het feit dat over 2002 een navorderingsaanslag is opgelegd terwijl met betrekking tot 2004 verweerder kon volstaan met het opleggen van een primitieve aanslag op basis van de gecorrigeerde aangifte. Er is derhalve geen sprake van gelijke gevallen.

Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 12 november 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. H.A.M. Röell-Mulder, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. H. Rijnders, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.