Home

Rechtbank Haarlem, 12-12-2007, BI1618, 07-2980

Rechtbank Haarlem, 12-12-2007, BI1618, 07-2980

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
12 december 2007
Datum publicatie
21 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BI1618
Zaaknummer
07-2980

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Aftrek woon- werkverkeer: Eiser heeft met het overleggen van een reisverklaring en kopieën van giro-afschriften, waaruit blijkt dat hij met grote regelmaat plaatsbewijzen heeft gekocht bij een NS-station, voldoende aannemelijk gemaakt dat hij met openbaar vervoer van zijn woning naar zijn arbeidsplaats heeft gereisd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/2980

Uitspraakdatum: 12 december 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 20 april 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (de aanslag) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.490.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2007.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen A en B.

Gronden

1. Eiser is woonachtig in Z en werkt in Q.

2. Eiser heeft in de aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 (de aangifte) een bedrag van € 1.275 reisaftrek openbaar vervoer in mindering gebracht op zijn inkomen uit werk en woning, in verband met door hem gesteld woon-werkverkeer per trein van station R naar station Q.

3. Eiser heeft desgevraagd een reisverklaring voor het jaar 2004 aan verweerder doen toekomen. Verweerder heeft eveneens verzocht om plaatsbewijzen. Aangezien eiser niet (meer) beschikt over de plaatsbewijzen R-Q, heeft hij kopieën van giro-afschriften overgelegd, waaruit blijkt van betalingen aan de NS te R.

4. Verweerder is bij het vaststellen van de aanslag afgeweken van de aangifte. Verweerder heeft het door eiser in aftrek gebrachte bedrag van € 1.275 in verband met reisaftrek openbaar vervoer niet geaccepteerd.

5. Artikel 3.87 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet IB) regelt de toepassing van de reisaftrek voor die gevallen waarin ten behoeve van woon-werkverkeer per openbaar vervoer gereisd wordt. Een van de voorwaarden daarbij is dat de belastingplichtige beschikt over een openbaar vervoerverklaring. In artikel 3.87, elfde lid, van de Wet IB juncto artikel 16, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (de Uitvoeringsregeling) is bepaald dat wanneer geen openbaar vervoerverklaring kan worden afgegeven, een door de werkgever ondertekende reisverklaring daarmee gelijk wordt gesteld.

Artikel 16, derde lid, van de Uitvoeringsregeling bepaalt dat de belastingplichtige de inspecteur op verzoek naast de reisverklaring ook de plaatsbewijzen doet toekomen.

6. De bewijslast inzake de reisaftrek ligt bij eiser. Eiser heeft daartoe verwezen naar de door hem overgelegde kopieën van giro-afschriften. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de parlementaire behandeling van de hiervoor genoemde artikelen volgt dat de wetgever heeft gewild dat het bewijs dat over een bepaald traject en met een bepaalde frequentie met het openbaar vervoer is gereisd, dient te worden geleverd door het overleggen van een reisverklaring in combinatie met het tonen van plaatsbewijzen.

7. De rechtbank is van oordeel dat eiser ook op een andere dan de door verweerder gestelde wijze aannemelijk kan maken dat hij met het openbaar vervoer naar zijn arbeidsplaats heeft gereisd en daarvoor kosten heeft gemaakt. Hetgeen op dit punt al dan niet is besproken tijdens de parlementaire behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel kan aan de uiteindelijke, eenduidige tekst van artikel 16 van de Uitvoeringsregeling niet afdoen, en in dit artikel is niet dwingend voorgeschreven dat alleen het overleggen van plaatsbewijzen tezamen met de reisverklaring kan dienen ter onderbouwing van het recht op reisaftrek. Het derde lid van dit artikel spreekt immers slechts over de bevoegdheid van verweerder om, naast de reisverklaring, om plaatsbewijzen te verzoeken. De geldigheid van de reisverklaring is, anders dan verweerder heeft gesteld, derhalve niet afhankelijk van de aanwezigheid van plaatsbewijzen.

8. Nu hiervoor is vastgesteld dat eiser zijn recht op reisaftrek ook op andere wijze aannemelijk kan maken, overweegt de rechtbank ten aanzien van de door eiser overgelegde bewijsmiddelen het volgende.

Eiser heeft een reisverklaring overgelegd, welke naar het oordeel van de rechtbank voldoet aan de eisen van het Uitvoeringsbesluit. De reisverklaring is door de werkgever ondertekend en bevat de naam en het adres van eiser en van de werkgever alsmede het aantal dagen dat per week met het openbaar vervoer is gereisd. Daarnaast heeft eiser kopieën van giro-afschriften overgelegd waaruit is af te leiden dat hij met grote regelmaat plaatsbewijzen heeft aangeschaft bij het NS-station R. In veel gevallen zijn dezelfde bedragen, die overeenkomen met de prijs van 5-rittenkaaarten, afgeschreven. Gezien de frequentie waarmee de plaatsbewijzen door het jaar heen zijn aangeschaft en de terugkerende vaste afgeschreven bedragen, en gezien de overgelegde reisverklaring heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat hij met het openbaar vervoer van zijn woning naar de arbeidsplaats heeft gereisd en de daarmee samenhangende kosten heeft betaald. Gelet hierop heeft eiser recht op toepassing van de reisaftrek.

9. Ten aanzien van de hoogte van de in aanmerking te nemen reisaftrek overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 3.87, vijfde lid, van de Wet IB bepaalt dat indien de reisafstand meer is dan 90 kilometer, de reisaftrek € 0,20 per kilometer van de reisafstand bedraagt, maar niet meer dan € 1.816 per jaar. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij in 2004 drie dagen per week heeft gereisd naar zijn arbeidsplaats, maar dat hij niet meer reisaftrek claimt dan hij met de door hem overgelegde bescheiden kan staven. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de door hem overgelegde kopieën van giro-afschriften aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2004 in ieder geval 62 maal van zijn woning naar zijn arbeidsplaats is gereisd. Uitgaande van een reisafstand van 172 kilometer per dag en € 0,20 per kilometer, leidt dit tot een reisaftrek van het in artikel 3.87, vijfde lid, van de Wet IB genoemde gemaximeerde reiskostenforfait van € 1.816. Na aftrek van de door de werkgever ontvangen reiskostenvergoeding van € 541 heeft eiser recht op een reisaftrek van € 1.275.

10. Het beroep is mitsdien gegrond. Verweerder heeft ten onrechte het aangegeven inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met € 1.275 op grond van het niet toelaten van de reisaftrek.

Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 22, zijnde de reiskosten per openbaar vervoer 2e klasse van eiser om de zitting bij te wonen. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.215;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 22, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 12 december 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.L. Bruinsma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Graanstra, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.