Home

Rechtbank Haarlem, 26-06-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:2461 BJ3231, 06/9674

Rechtbank Haarlem, 26-06-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:2461 BJ3231, 06/9674

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
26 juni 2007
Datum publicatie
23 juli 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BJ3231
Zaaknummer
06/9674

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Aanslag wijkt af van voorlopige aanslag. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB06/9674

Uitspraakdatum: 26 juni 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Met dagtekening 10 mei 2006 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.341.

Met een brief van 1 juni 2006, die op 2 juni 2006 door verweerder is ontvangen, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen voornoemde aanslag.

Bij uitspraak van 31 juli 2006 heeft verweerder het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd. Tegen deze uitspraak heeft eiser een op 24 augustus 2006 gedagtekend beroepschrift ingediend dat de rechtbank op 28 augustus 2006 heeft ontvangen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2007 te Haarlem alwaar eiser in persoon is verschenen en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door A en B.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser is in loondienst werkzaam bij A BV te Q. Daarnaast ontvangt eiser een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2004 heeft eiser aangegeven dat hij twee eigen woningen heeft. Het betreft de woning a-straat 1 te Z met een waarde ingevolge de Wet waardering onroerende zaken van € 315.377 alsmede de woning b-straat 1 te R met een waarde ingevolge de Wet waardering onroerende zaken van € 205.108.

2.2. Met dagtekening 17 november 2003 heeft eiser een verzoek om voorlopige teruggaaf IB/PVV 2004 gedaan en daarbij aangegeven in het jaar 2004 een bedrag van € 30.720 aan hypotheekrente te gaan betalen en een bedrag van € 1.640 aan inkomsten uit eigen woning te hebben. Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2004 een voorlopige teruggaaf IB/PVV verleend van € 10.620 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.875.

2.3. Met dagtekening 25 maart 2005 heeft eiser aangifte IB/PVV 2004 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.457. Daarbij heeft eiser een persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen van € 3.962. Voorts heeft eiser in de aangifte IB/PVV 2004 aangegeven dat de totale eigen woningschuld voor beide eigen woningen € 583.096 bedraagt en dat in het jaar 2004 € 27.424 aan hypotheekrente is betaald.

2.4. Verweerder heeft de persoonsgebonden aftrek geaccepteerd tot een bedrag van € 1.078 en de aanslag IB/PVV 2004 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.341.

3. Geschil

3.1. In geschil is of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.2. Eiser heeft – samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de voorlopige teruggave van € 10.620 juist is en gebaseerd is op de hypotheekrenteaftrek. Naar de mening van eiser is er daarom geen te hoge voorlopige teruggaaf verleend. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 9.457.

3.3. Verweerder stelt zich – samengevat en zakelijk weergegeven – op het standpunt dat eiser in de aangifte IB/PVV 2004 bij een aantal vragen andere bedragen heeft aangegeven dan in het verzoek om een voorlopige teruggaaf IB/PVV 2004. Daarbij wijst verweerder er op dat in het verzoek om een voorlopige teruggaaf een eigen woningforfait is aangegeven van € 1.640, terwijl in de aangifte IB/PVV 2004 een bedrag van € 2.860 is aangegeven, dat in het verzoek om een voorlopige teruggaaf betaalde hypotheekrente is aangegeven van € 30.720, terwijl dit in de aangifte IB/PVV 2004 een bedrag van € 27.424 is en dat in de aangifte IB/PVV 2004 een aftrek wegens ziektekosten is geclaimd. Naar de mening van verweerder heeft eiser bij de voorlopige teruggaaf IB/PVV 2004 daarom een bedrag van € 3.258 teveel aan aftrek genoten. Voorts stelt verweerder dat eiser in het verzoek om een voorlopige teruggaaf ten onrechte niet heeft aangekruist dat hij van meer dan één inhoudingsplichtige inkomsten heeft ontvangen. Ten slotte stelt verweerder dat uit de hem bekende gegevens is gebleken dat eiser bij beide inhoudingsplichtigen de algemene heffingskorting heeft gevraagd en gekregen waardoor er altijd een bijbetaling plaats dient te vinden bij de aanslag IB/PVV. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank constateert dat de gegevens waarop de voorlopige teruggaaf IB/PVV 2004 is gebaseerd op diverse punten afwijkt van de gegevens die eiser in de aangifte IB/PVV 2004 heeft vermeld. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de gedingstukken, uitvoerig en geloofwaardig uiteengezet op welke punten en op grond waarvan de aanslag IB/PVV 2004 afwijkt van de voorlopige teruggaaf IB/PVV 2004.

4.2. Eiser stelt hier slechts tegenover dat de voorlopige teruggaaf IB/PVV 2004 niet te hoog was, dat in het jaar 2004 een bedrag van € 30.720 aan hypotheekrente is betaald omdat de voor de maand december 2003 verschuldigde hypotheekrente in januari 2004 is betaald en dat hij er vanuit gaat dat zijn ex-werkgever en het UWV de correcte inhoudingen hebben gedaan.

4.3. Naar het oordeel van de rechtbank had het, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder en het feit dat dit niet uit de gedingstukken blijkt, op de weg van eiser gelegen zijn stellingen ter zitting of anderszins nader te onderbouwen. Nu eiser dit niet heeft gedaan, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag IB/PVV 2004 tot een onjuist bedrag is opgelegd.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 26 juni 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. H.A.M. Röell-Mulder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.