Rechtbank Haarlem, 22-06-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:3029 BJ4644, 07/84
Rechtbank Haarlem, 22-06-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:3029 BJ4644, 07/84
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 22 juni 2007
- Datum publicatie
- 10 augustus 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2007:BJ4644
- Zaaknummer
- 07/84
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Verzoek tot middeling terecht afgewezen nu eiser in 2000 de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Geen strijd met gelijkheidsbegindel nu er sprake is van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelike behandeling.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/84
Uitspraakdatum: 22 juni 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst te P, verweerder.
De bestreden beschikking
De beschikking van verweerder van 2 november 2006 op het verzoek van eiser om middeling inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1998 tot en met 2000.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2007.
Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen A.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Op 28 december 2000 is eiser 65 jaar geworden. Op 25 april 2006 heeft de gemachtigde van eiser een verzoek om middeling gedaan voor de jaren 1998, 1999 en 2000 welke bij de bestreden beschikking is afgewezen.
2. Op grond van artikel 66a, eerste lid, tweede volzin, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) wordt het kalenderjaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 65 jaar bereikt niet in een middelingstijdvak betrokken. Nu eiser in het jaar 2000 deze leeftijd heeft bereikt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden het verzoek om middeling heeft afgewezen.
3. Eiser heeft gesteld dat het afwijzen van het verzoek leidt tot strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel nu een 65-jarige anders wordt behandeld dan een willekeurige andere belastingplichtige. Naar het oordeel van de rechtbank is voor de uitsluiting van het kalenderjaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt een redelijke rechtvaardigingsgrond aanwezig. Deze rechtvaardigingsgrond betreft in het bijzonder, zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis, de herleidings- en uitvoeringsproblematiek die het gevolg is van de daling van het percentage van het premiedeel van de eerste belastingschijf zodra de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt. Bovendien komt aan de wetgever ‘a wide margin of appreciation’ toe. Derhalve faalt eisers stelling met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel.
4. Voorts stelt eiser dat artikel 66a, eerste lid, tweede volzin, van de Wet in strijd is met artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR). Gelet op de hierboven onder punt 3 vermelde gronden is de rechtbank van oordeel dat voor de door de toepassing van artikel 66a, eerste lid, tweede volzin, van de Wet opgeroepen ongelijke behandeling een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Gelet hierop is geen sprake van discriminatie op grond van artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.
5. Tenslotte heeft eiser gesteld dat een strikte toepassing van artikel 66a, eerste lid, tweede volzin, van de Wet leidt tot een onredelijke en onbillijke uitkomst. De rechtbank overweegt dat uit artikel 11 van de Wet algemene bepalingen (Wet van 15 mei 1829, Stb. 28) volgt dat het de rechter niet is toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van een wet te beoordelen. Een dergelijk oordeel is aan de wetgever voorbehouden. De rechter kan slechts beoordelen of de verweerder in het onderhavige geval de wet op een juiste wijze heeft toegepast, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank te dezen het geval is.
6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 22 juni 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. B. van Walderveen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.H.W. Verdegaal, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.