Rechtbank Haarlem, 31-10-2007, BJ8508, 07/508 en 06/10854
Rechtbank Haarlem, 31-10-2007, BJ8508, 07/508 en 06/10854
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 31 oktober 2007
- Datum publicatie
- 23 oktober 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2007:BJ8508
- Zaaknummer
- 07/508 en 06/10854
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. De rechtbank oordeelt dat het perceel water waarin de woonboot ligt gemeentebezitting is en voorts dat
het water bestemd is voor de openbare dienst, zodat de gemeente terecht liggeld van eiser heeft geheven.
De gemeente heeft de waarde van de woonboot niet te hoog vastgesteld, nu voldoende aannemelijk is geworden dat een opvolgend koper een ligplaatsvergunning en keurontheffing van Hoogheemraadschap zal krijgen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/10854
AWB 07/508
Uitspraakdatum: 31 oktober 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X te Z, eiser,
gemachtigde A,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 16 november 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aanslag liggeld voor het jaar 2006 en de in één geschrift vervatte uitspraak van verweerder van 19 september 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aanslag roerende ruimtebelasting en de waardebeschikking van de roerende woonruimte, gelegen aan de a-straat 1 te Q (de woonboot).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2007.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. B en C, taxateur. Partijen hebben ieder voor zich een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. De rechtbank rekent de pleitnota’s tot de stukken van het geding.
Gronden
1. Eiser is eigenaar en gebruiker van een woonboot gelegen aan de a-straat 1te Q. De woonboot is gebouwd in 1993, heeft een houten opbouw en rust op beton. De woonboot is aangesloten op alle nutsvoorzieningen.
het liggeld
2.1. Verweerder heeft bij aanslag van 31 augustus 2006 van eiser liggeld geheven ten bedrage van € 151,94. De aanslag is gebaseerd op de ‘Verordening op de heffing en invordering van liggelden voor woonschepen 2006’ van de gemeente Zaanstad. Artikel 1 bepaalt dat voor de toepassing van deze Verordening onder woonschip wordt verstaan een schip dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd is. Volgens ditzelfde artikel is een ligplaats een gedeelte van het openbaar water, bestemd of geschikt om door een woonschip met bijbehorende voorzieningen te worden ingenomen. Artikel 2 van de Verordening bepaalt dat onder de naam liggeld voor woonschepen een recht wordt geheven voor het hebben van een ligplaats voor een woonschip op een openbare plaats.
2.2. Artikel 229, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet, op welk artikellid de Verordening steunt, luidt als volgt:
“1. Rechten kunnen worden geheven ter zake van:
a. het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn;”
Op grond hiervan kunnen in twee gevallen rechten worden geheven. Blijkens de eerste volzin kunnen rechten worden geheven ter zake van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezitting. Daarnaast kunnen rechten worden geheven ter zake van het gebruik van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.
2.3.1. Gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet ziet de rechtbank zich allereerst geplaatst voor de vraag of het water waarin de woonboot ligt kan worden aangemerkt als een gemeentebezitting. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat het water eigendom is van de gemeente een uittreksel uit de kadastrale registratie overgelegd en – ter zitting – een kadastrale tekening. Uit deze stukken blijkt dat de gemeente Zaanstad als eigenaar is geregistreerd van het perceel water waarin de boot van eiser is gelegen (kadastraal nummer [nummer]). Eiser heeft niet gemotiveerd betwist dat deze registratie niet juist is en heeft ook overigens geen bescheiden overgelegd die tot een andere conclusie moet leiden. Daarmee staat in dit geding vast dat de woonboot van eiser is gelegen in een perceel water dat in eigendom aan de gemeente toebehoort.
2.3.2. Nu vaststaat dat het perceel water gemeentebezitting is, dient de vraag te worden beantwoord of het water bestemd is voor de openbare dienst. Daarvan is sprake indien het water strekt tot algemeen nut waarbij een ieder in beginsel belang kan hebben. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat het water voor iedereen vrij toegankelijk is en een openbare waterweg betreft tussen enerzijds de D en anderzijds de gemeente Q.
2.4. Gelet op het vorenstaande wordt voldaan aan beide in de eerste volzin van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet genoemde vereisten. Dit betekent dat verweerder liggeld van eiser heeft mogen heffen. Nu eiser de wijze van berekening van het liggeld niet heeft bestreden en ook overigens niet is gebleken dat deze berekening onjuist is, moet worden geconcludeerd dat de aanslag conform de Verordening aan eiser is opgelegd. Het beroep is in zoverre ongegrond.
de waardebepaling
3.1. Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2006 de waarde van de woonboot vastgesteld op € 198.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag in de roerende ruimtebelasting voor het jaar 2006 opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar is de waarde van de woonboot en de aanslag gehandhaafd.
3.2. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de in de uitspraak op bezwaar genoemde waarde van € 198.000 niet juist is, omdat bij de waardebepaling ten onrechte is uitgegaan van een oppervlakte van 99 m² in plaats van 85 m², en dat de waarde alsdan
€ 170.000 bedraagt. Nu deze in beroep gestelde waarde meer dan 5% afwijkt van de bij beschikking vastgestelde waarde, staat artikel 26a van de Wet woz niet aan gegrondverklaring van het beroep in de weg. Gezien dit nader ingenomen standpunt van verweerder kan de bestreden uitspraak van 19 september 2006 niet in stand blijven en is het beroep in zoverre gegrond.
3.3.1. In artikel 221, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat een roerende zaak wordt gewaardeerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 17 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz). Artikel 17 van de Wet woz bepaalt dat de waarde dient te worden bepaald op de waarde die deze zou hebben, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou worden overgedragen en de verkrijger de ruimte in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3.3.2. Gelet op de in artikel 17 van de Wet woz neergelegde ficties dient bij de waardering van de onderhavige woonboot te worden betrokken de vraag of de woonboot bij verkoop op de ligplaats kan blijven liggen. Vaststaat dat de woonboot een vaste ligplaats heeft nu deze in ieder geval meer dan een jaar ononderbroken op dezelfde plaats heeft gelegen. De aanwezigheid van een vaste ligplaats kan van invloed zijn op de waarde van de woonboot. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 oktober 2000 (BNB 2000, 381c) overwogen dat de prijs die een gegadigde bij verkoop zal willen betalen in de regel mede wordt bepaald door de plaats en omgeving van de woonboot en de verwachtingen die de potentiële koper heeft omtrent de mogelijkheden dat de boot op die plaats zal kunnen blijven liggen. Verweerder heeft in dit verband onweersproken gesteld dat de gemeente Zaanstad ter zake van de ligplaatsen aan de a-straat geen uitsterfbeleid voert en dat indien een verkopende partij zijn ligplaatsvergunning opgeeft (en voor zover de woonboot niet wordt uitgebreid in de hoogte, lengte of breedte) de kopende partij een op zijn naam gestelde ligplaatsvergunning zal verkrijgen. Ook de benodigde keurontheffingen door het Hoogheemraadschap worden voor zover verweerder bekend is afgegeven. Gehoord deze argumentatie acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat een opvolgend koper een ligplaatsvergunning alsmede de keurontheffing van het Hoogheemraadschap krijgt. Daaraan doet niet af de door eiser gestelde onzekerheid die woonbootbewoners omtrent hun ligplaats ervaren, nu immers altijd de mogelijkheid bestaat dat een vigerend bestemmingsplan in de toekomst wordt gewijzigd.
3.3.3. Het vorenstaande brengt mee dat de waarde van de woonboot van eiser moet worden bepaald op de prijs die voor de woonboot zou kunnen worden verkregen ervan uitgaande dat de woonboot op haar ligplaats zou blijven liggen. Op verweerder rust de bewijslast dat de door hem in beroep aan de woonboot nader toegekende waarde van € 170.000 niet te hoog is. Daartoe heeft verweerder verwezen naar het tot de gedingstukken behorende taxatiekaart woningen en het inventarisatieformulier woonschepen/woonwagens. Naast foto’s en gegevens van de woonboot bevatten deze stukken foto’s en (verkoop)gegevens van woonboten aan de b-straat 1, de c-straat 1 en de a-straat 2 te Q (de vergelijkingsobjecten). De taxateur heeft bij de waardebepaling rekening gehouden met verkoopprijzen die in 2000, 2002 en 2003 voor deze vergelijkingsobjecten zijn gerealiseerd. Voorts heeft verweerder in het verweerschrift de door hem vastgestelde waarde nader onderbouwd met verkoopgegevens van een 24-tal in Zaandam gelegen woonboten, waarvan de verkoopprijzen zijn gerealiseerd tussen 2000 en 2005.
3.3.4. Naar het oordeel van de rechtbank ligt de verkoopdatum van het door verweerder gebruikte object aan de a-straat 2 te ver verwijderd van de waardepeildatum (ruim 2 jaar) om in de vergelijking te kunnen worden betrokken. Om die reden kan ook het merendeel van de in het verweerschrift aangedragen verkoopgegevens niet worden gebruikt voor de vaststelling van de waarde van eisers woonboot.
Voorts laat de rechtbank ook het object b-straat 1 buiten beschouwing, nu deze een niet met de woonboot vergelijkbare ligging heeft. Dit geldt ook voor de in het verweerschrift genoemde verkopen aan diezelfde b-straat, alsmede de verkopen die zien op woonboten gelegen in het E-gebied en Buurt F.
Dit betekent dat uitsluitend de verkoopgegevens van de objecten c-straat 2, a-straat 2 en a-straat 3 bruikbaar zijn alsmede het door verweerder in eerste instantie gebruikte vergelijkingsobject c-straat 1. De rechtbank is van oordeel dat de vergelijkingsobjecten in zodanige mate vergelijkbaar zijn met eisers woonboot dat de verkoopprijzen daarvan kunnen dienen als basis voor het vaststellen van de waarde ervan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de vergelijkingsobjecten kort voor of na de waardepeildatum zijn verkocht en dat verweerder zich in voldoende mate rekenschap heeft gegeven van de bestaande verschillen, zoals die zich met name voordoen in oppervlakte en bouwjaar. Gelet voorts op de voor de vergelijkingsobjecten gehanteerde prijs per vierkante meter (variërend van € 2.385 tot € 3.355), afgezet tegen de voor de woonboot in de beroepsfase gehanteerde prijs per vierkante meter (€ 2.000) ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de waarde van de woonboot te hoog heeft vastgesteld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de woonboot van eiser een beduidend groter oppervlakte heeft dan de vergelijkingsobjecten, waardoor de vierkante meterprijs op een lager bedrag wordt gesteld dan die van een woonboot met een kleiner oppervlakte.
3.2.5. Hetgeen eiser daar tegenover heeft gesteld leidt niet tot een verdere verlaging van de waarde. Gelet op het hiervoor onder 3.2.2. overwogene kan de stelling van eiser dat de waarde van de woonboot € 40.000 bedraagt, zijnde de waarde zonder behoud van de ligplaats, niet slagen.
de roerende ruimtebelasting
3.3. Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat de roerende ruimtebelasting en het liggeld voor woonschepen niet naast elkaar kunnen worden geheven. Naar het oordeel van de rechtbank is dit wel mogelijk, nu beide belastingen een verschillende rechtsgrond en een verschillend belastbaar feit hebben. De roerende ruimtebelasting wordt geheven ter zake van het gebruik, onderscheidenlijk het genot krachtens zakelijk recht van een roerende woon- of bedrijfsruimte, terwijl het liggeld wordt geheven ter zake van het innemen van een ligplaats met een woonboot (Gerechtshof Amsterdam 23 november 2001, BB 2002, 476).
Proceskosten
Nu het beroep tegen de waardebeschikking gegrond zal worden verklaard ziet de rechtbank aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen in het onderhavige geval voor vergoeding in aanmerking de reiskosten per tweede klasse van het openbaar vervoer die eiser heeft moeten maken om de zitting te kunnen bijwonen. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 9. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen de aanslag liggeld van 31 augustus 2006 ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen de waardebeschikking van 28 februari 2006 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 19 september 2006;
- vermindert de vastgestelde waarde tot € 170.000 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vernietigt de aanslag roerende ruimtebelasting tot een berekend naar een waarde van € 170.000 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat de gemeente Zaanstad het door eiser betaalde griffierecht van € 38 aan hem vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 9 en wijst de gemeente Zaanstad aan dit bedrag aan eiser te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan op 31 oktober 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L.F. Roseval, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Graanstra, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.