Home

Rechtbank Haarlem, 15-06-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1756 BL3192, abw 06/4256

Rechtbank Haarlem, 15-06-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1756 BL3192, abw 06/4256

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
15 juni 2007
Datum publicatie
19 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BL3192
Zaaknummer
abw 06/4256

Inhoudsindicatie

Naheffingaanslag VPB vanwege gecorrigeerde winstberekening.

(on)juistheid van de op de correcties betrekking hebbende boete van 50 procent

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/004256

Uitspraakdatum: 15 juni 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X gevestigd te Y (hierna: belanghebbende),

gemachtigde W,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

Aan belanghebbende is, met dagtekening 31 maart 2005, voor het jaar 1997 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 1.091.599. De nagevorderde belasting bedraagt f 383.056. Door belanghebbende is een boete belopen van 100 percent ter grootte van f 269.710, van welke boete na kwijtschelding tot op 50 percent resteert f 134.855.

Na daartegen gemaakt bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur van 13 februari 2006 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f 1.073.599. De boete is bij beschikking verminderd.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 27 maart 2006, aangevuld bij brief van 12 juni 2006, beroep ingesteld.

De Inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2007 te Haarlem. De gemachtigde van belanghebbende is daar verschenen, bijgestaan door de directeur van belanghebbende A. Namens de Inspecteur is verschenen mr. B. Partijen hebben ingestemd met een gezamenlijke behandeling van deze zaak met de zaken met de nummers AWB 06/004255 VPB, AWB 06/004257 VPB en AWB 06/004258 IB/PVV.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende, opgericht 10 maart 1992, vormt met haar 100 percent dochtervennootschap, C BV, een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de handel in medische apparatuur en medische verbruiksartikelen. Alle leveringen geschieden buiten Nederland. Enig aandeelhouder en werknemer is A, voornoemd, woonachtig a-straat te R.

2.2. Sedert 1995 heeft belanghebbende voor de heffing van vennootschapsbelasting niet de vereiste aangiften gedaan. Voor de jaren 1995 tot en met 2003 zijn door de Inspecteur, ambtshalve, aanslagen vastgesteld. De aanslag over 1997 is 18 augustus 2001 ambtshalve vastgesteld naar een belastbaar bedrag van f 500.000. Op 21 maart 2002 is over 1997 alsnog een aangifte ingediend naar een belastbaar bedrag van f 320.994. Zonder nader onderzoek heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een berekend over het in die aangifte vermelde bedrag.

2.3. Begin 2001 is door de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. In verband met de achterstand in de administratie en bij de indiening van aangiften is met belanghebbende toen afgesproken, ter voorkoming van het opleggen van aanslagen ter behoud van rechten vóór het beëindigen van het boekenonderzoek, dat zij afzag van een beroep op het opleggen van aanslagen buiten de (navorderings)termijnen. Zulks is in samenspraak met de gemachtigde vastgelegd in een door A, voornoemd, ondertekende brief van 22 februari 2002 aan de Inspecteur. Een kopie van deze brief behoort tot de gedingstukken. De Inspecteur heeft op grond van deze afspraak zowel afgezien van het verwerpen van de administratie van belanghebbende als deugdelijke grondslag voor de winstberekening, als van het opleggen van aanslagen in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting ter behoud van rechten.

2.4. Na het onder punt 2.3. genoemde onderzoek heeft belanghebbende pogingen gedaan de administratie bij te werken. Voorts is uitstel gevraagd door A in verband met diens activiteiten voor belanghebbende in S. Aangezien het aangiftegedrag in de ogen van de Inspecteur niet verbeterde, heeft hij besloten in mei 2003 een hernieuwd boekenonderzoek in te stellen voor de heffing van vennootschapsbelasting over de jaren 1996 tot en met 2002 en voor de heffing van omzetbelasting voor de periode 1998 tot en met 2002.

2.5. Uit deze laatste controle zijn correcties voortgevloeid, die hebben geleid tot aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen met boetes in de vennootschapsbelasting over de jaren 1996, 1997 en 1998 en een navorderingsaanslag met boete in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 1997 opgelegd aan A.

2.6. Voor het onderwerpelijke jaar zijn de volgende correcties aangebracht:

97/1 reiskosten f 9.000

97/2 commissiegelden f 651.605

97/3 kasgelden f 110.000

Totaal f 770.605

Eerder vastgesteld bedrag na vermindering f 320.994

Nader vast stellen belastbaar bedrag f 1.091.599.

2.7. In de bezwaarfase heeft de Inspecteur de correcties onder 97/1 en 97/2 gehandhaafd en de correctie onder 97/3 verminderd met f 18.000. Het belastbare bedrag is vastgesteld op f 1.073.599. De boete over de correctie 97/1 is teruggebracht tot 25 percent. De boete over de correcties 97/2 en 97/3 is gehandhaafd tot op 50 percent.

2.8. In de aangifte voor de vennootschapsbelasting over 1997 brengt belanghebbende onder de naam verkoopkosten kosten voor congressen, representatie en smeergelden alsmede een bedrag groot f 904.078 aan “commissiegelden” ten laste van het resultaat. Als verklaring wordt gegeven dat deze betrekking hebben op betalingen aan diverse personen en instellingen in het voormalig Joegoslavië als vergoeding voor werkzaamheden als het inklaren van goederen, het verzorgen van vergunningen, het gunstig stemmen van betrokken relaties en afnemers. Zo zouden in het onderwerpelijke jaar bedragen in contanten zijn uitgekeerd aan D en E, beiden werkzaam op een bemiddelingsbureau, F genaamd, te T alwaar zij beiden ook woonden. In 1997 is voor in totaal f 651.605 overgemaakt naar op naam van beide dames staande bankrekeningen in Nederland. Deze rekeningen zijn in het bijzijn van A geopend bij de ING bank te Y, kennen als postadres diens huisadres en zijn betaalrekeningen en dollar- en markenrekeningen.

2.9. In tegenstelling tot hetgeen A aanvankelijk tegenover de controlerend ambtenaren heeft verklaard, is hij wel bevoegd om geld van deze rekeningen op te nemen en heeft hij ook werkelijk geld van de rekeningen opgenomen. Opnamebewijzen staan op naam van A. Er zijn geen opnamebewijzen met de namen van de zojuist genoemde dames. Afschriften van deze rekeningen zijn onderdeel van de administratie van belanghebbende.

2.10. Er is geen verband tussen de uitbetaalde commissiegelden en hierop betrekking hebbende orders, net zo min als tussen inkopen en hierop betrekking hebbende orders. Tot de gedingstukken behoort een in het Engels gesteld faxbericht van 4 december 1997 van de eerder genoemde personen aan A, waarin zij – kort gezegd – klagen over het feit dat zij in de periode 1996 en 1997 geen commissies van belanghebbende hebben ontvangen.

2.11. De Inspecteur heeft de onder 2.8. genoemde commissiegelden tot een bedrag van f 651.605 niet in aftrek op de winst toegelaten. Het verschil tussen f 904.078 en f 651.605 heeft de Inspecteur geaccepteerd, aangezien hij dit bedrag heeft kunnen traceren als provisies, betaald aan derden in U.

2.12. Aan het begin van het (boek)jaar staat geen bedrag op de balans als kassaldo. Ook de eindbalans vermeldt geen kassaldo. Tijdens het onderzoek hebben de controlerend ambtenaren een kasopstelling gemaakt, rekening houdend met de door belanghebbende in de dagboeken verantwoorde kosten. Deze reconstructie, waarin de opnamen van alle bankrekeningen ten name van belanghebbende als A en diens echtgenote en alle contante betalingen, inclusief die in rekening courant met A, zijn verwerkt, vertoont voor alle onderzochte jaren negatieve saldi. Er zijn meer kasuitgaven gedaan dan aan kasgelden beschikbaar waren. De volgende verschillen zijn geconstateerd 1996 f 116.642, 1997 f 102.055, 1998 f 64.721, 1999 f 27.575 en 2000 f 698.

2.13. Geconfronteerd met deze kastekorten heeft A verklaard in 1993 na het overlijden van zijn schoonvader een bedrag in contanten van f 193.600 van zijn schoonmoeder te hebben ontvangen, vertegenwoordigende een bedrag dat de schoonvader voor hem had gereserveerd in verband met een door hem in het verleden te duur aangeschafte woning van de schoonouders. Een deel zou betrekking hebben op terugbetaling van een door hem voor zijn schoonouders gefinancierde verbouwing. In aangiften van A is dit bedrag nimmer verantwoord. Voorts heeft A verklaard uit eerder plaatsgehad hebbende kasopnames bedragen van respectievelijk f 15.000 en f 35.000 te hebben overgehouden. Een bedrag van f 18.000 zou verkregen zijn bij de contante verkoop van een personenauto.

2.14. Uitgaande van de hoogste negatieve kas uit 1997 vermeerderd met een marginaal bedrag aan overige contante privé uitgaven, heeft de Inspecteur een correctie aangebracht van f 110.000 aan niet verantwoorde omzet. Dit bedrag is tevens aangemerkt als uitdeling van winst en begrepen in het belastbaar inkomen van A.

3. Geschil

In geschil is enkel het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de hiervoor onder 97/2 en 97/3 genoemde correcties op de winstberekening heeft aangebracht. Belanghebbende heeft zich voorts gekant tegen de op die correcties betrekking hebbende boete van 50 percent.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De stelling van belanghebbende met betrekking tot de overschrijding door de Inspecteur van de navorderingstermijn treft geen doel. De rechtbank ziet niet in op grond waarvan belanghebbende niet is gehouden aan de op dat punt met de Inspecteur gesloten overeenkomst.

4.2. Met betrekking tot de onder 97/2 genoemde correctie inzake “commissiegelden” komt de rechtbank, gelet op alle hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden bezien in hun onderling verband en samenhang, tot de conclusie dat de Inspecteur deze correctie voldoende heeft onderbouwd en dat belanghebbende, op wie in dezen als meest gerede partij de last rust tegenover de gemotiveerde stellingen van de Inspecteur te komen met relevante stukken en/of aanvaardbare verklaringen, haar stellingen en beweringen op dit punt op geen enkele wijze heeft waar gemaakt. Met name acht de rechtbank haar niet geslaagd aannemelijk te maken dat de in geding zijnde bedragen inderdaad als “commissiegelden” uitgekeerd zijn aan of terecht zijn gekomen – al dan niet aan of door tussenkomst van de onder punt 2.8. genoemde dames - bij de door haar in het beroepschrift bedoelde personen of instellingen te weten “artsen, instanties en andere rechthebbenden”. De rechtbank komt aldus met de Inspecteur tot het oordeel dat A in zijn hoedanigheid van enig aandeelhouder van belanghebbende de beschikking heeft gekregen over de in geding zijnde “commissiegelden” – aannemelijk acht de rechtbank ook dat partijen zich hiervan bewust zijn geweest - en dat geen sprake kan zijn van het ten laste van de winst van belanghebbende brengen van deze bedragen.

4.3. Voorts heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de Inspecteur ter zake van de aftrekbaarheid van de “commissiegelden” in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan, daartoe onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld. Ook in zoverre faalt het beroep.

4.4. De onder 97/3 genoemde correctie inzake de “kasgelden” ondergaat op gelijke gronden als genoemd onder 4.2. het zelfde lot. Dit betekent dat de rechtbank zich ook in dezen schaart achter de stellingen van de Inspecteur.

4.5. Met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde boete, welke thans in geschil is, acht de rechtbank de Inspecteur geslaagd in het bewijs dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is betaald. De rechtbank heeft bij de totstandkoming van dit oordeel meegewogen, naast de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, de gebrekkige administratie van belanghebbende, het ontbreken van de vereiste aangifte en de kennelijk leugenachtige verklaringen namens belanghebbende door haar directeur en enig aandeelhouder. De Inspecteur heeft niet in strijd gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur door van deze boete geen verdere kwijtschelding te verlenen dan tot op 50 percent. De rechtbank acht de boete passend en geboden gelet op de aard van het vergrijp en de handelwijze van belanghebbende in dezen.

4.6. Gelijk de rechtbank partijen ter zitting heeft voorgehouden, zal zij bij de vaststelling (ambtshalve) van de uiteindelijke boete de vermindering wegens “undue delay” niet toepassen. Weliswaar zijn meer dan twee jaren verlopen sedert de datum van het aankondigen van de verhoogd met een boete op te leggen navorderingsaanslag, omstandigheden aan de zijde van belanghebbende in de bezwaarfase, gelijk in de motivering van het beroep wordt toegegeven, hebben in belangrijke mate ertoe bijgedragen dat deze termijn is overschreden. Verder is door belanghebbende pro forma beroep ingesteld op 27 maart 2006 en is vervolgens het beroep gemotiveerd op 12 juni 2006.

4.7. Al het voorgaande heeft tot gevolg dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 15 juni 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mrs. Sanders, Tromp en Van Walderveen in tegenwoordigheid van Van der Zande, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.