Home

Rechtbank Haarlem, 19-12-2007, BL5020, 07/3564 en AWB 07/3565

Rechtbank Haarlem, 19-12-2007, BL5020, 07/3564 en AWB 07/3565

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
19 december 2007
Datum publicatie
19 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BL5020
Zaaknummer
07/3564 en AWB 07/3565

Inhoudsindicatie

De rechtbank oordeelt dat navorderingsaanslag terecht is opgelegd doordat eiseres te kwader trouw was door opzettelijk informatie te doen onthouden aan inspecteur. De gemachtigde van eiseres heeft de accountant, na ontvangst van de aankondiging van de navorderingsaanslagen en de boeten, geïnstrueerd om de inmiddels door laatstgenoemde ingevulde aangiftebiljetten niet naar verweerder te sturen, zodat deze zich niet kon beroepen op de aanwezigheid van een nieuw feit, dat de oplegging van navorderingsaanslagen mogelijk zou maken. Het was de verantwoordelijkheid van eiseres om haar accountant c.q. haar adviseur te controleren en aan te spreken op het nakomen van de op eiseres rustende verplichting om de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken c.q. tijdig de aan haar uitgereikte aangiften in te dienen. Uit de verklaring van de accountant leidt de rechtbank af dat eiseres dit niet heeft gedaan. Door niets te doen, heeft eiseres willens en wetens en daarmee te kwader trouw, te weinig belasting willen betalen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 07/3564 en AWB 07/3565

Uitspraakdatum: 19 december 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen

X, gevestigd te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Midden, kantoor Hoofddorp, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [naam]) vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € [bedrag], alsmede bij beschikking een boete van 50 procent van de enkelvoudige belasting.

1.2. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € [bedrag], alsmede bij beschikking een boete van 50 procent van de enkelvoudige belasting.

1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 april 2007 de onder 1.1. vermelde navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van

€ [bedrag], de onder 1.2. vermelde navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € [bedrag] en de boeten verminderd tot nihil.

1.4. Eiseres heeft daartegen bij brief van 24 mei 2007, ontvangen bij de rechtbank op 31 mei 2007, beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2007 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, [naam], vergezeld door [naam]. Namens verweerder zijn verschenen [naam] en [naam]. Verweerder heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiseres.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. In 1997 vormde eiseres een fiscale eenheid met A B.V. Door de verkoop van de aandelen in eiseres aan B B.V. in 1998 werd de fiscale eenheid van rechtswege verbroken.

2.2. A B.V., voormalig aandeelhoudster van eiseres, heeft de verbreking van de fiscale eenheid als gevolg van de verkoop van haar aandelen in eiseres, gemeld in haar aangifte vennootschapsbelasting 1998 bij vraag 1n. Verweerder heeft deze aangifte ontvangen op 15 maart 2000 en de aanslag conform de aangifte, zonder inhoudelijke toetsing, opgelegd.

2.3. Verweerder heeft de verbreking van de fiscale eenheid zoals gemeld in de aangifte bedoeld onder 2.2, niet in haar automatiseringssystemen verwerkt. Uiteindelijk is de verbreking op 3 november 2003 in de systemen verwerkt, naar aanleiding van een bij eiseres ingesteld boekenonderzoek loonbelasting, waarna eiseres als zelfstandige belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting is aangemerkt.

2.4. Op 14 februari 2001 heeft verweerder aangiftebiljetten vennootschapsbelasting voor de jaren 1998 en 1999 uitgereikt, welke volgens de aangegeven datum vóór 31 maart 2001 hadden moeten worden ingeleverd.

2.5. Op 1 december 2003 heeft verweerder bij brief de navordering en de boete voor de jaren 1998 en 1999 aangekondigd. Op 31 december 2003 zijn de onder 1.1. en 1.2. vermelde navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen opgelegd.

2.6. Tijdens het hoorgesprek op 15 januari 2007 zijn de onder 2.4. bedoelde, op 15 december 2003 gedateerde doch niet ondertekende, aangiftebiljetten vennootschapsbelasting ingediend. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslagen overeenkomstig verminderd.

2.7. Verweerder heeft voor de jaren 1998 en 1999 geen primitieve aanslagen opgelegd.

3.Geschil

3.1. In geschil is of eiseres te kwader trouw is als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen 1959 (hierna: de AWR).

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 2, eerste lid van de Uitvoeringsregeling AWR bepaalt dat de belastingplichtige die niet binnen zes maanden na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden is de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken. Het vierde lid bepaalt dat het verzoek wordt ingediend binnen twee weken na het verstrijken van het genoemde tijdvak.

4.2 Artikel 8, eerste lid, van de AWR bepaalt dat een ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden is aangifte te doen door de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud op bij ministeriële regeling te bepalen wijze in te vullen, te ondertekenen en in te leveren of toe te zenden, alsmede de in de uitnodiging gevraagde bescheiden of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, op bij ministeriële regeling te bepalen wijze in te leveren of toe te zenden.

4.3. Artikel 16, eerste lid, van de AWR luidt als volgt:

Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

Het derde lid bepaalt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt de navorderingstermijn met de duur van dit uitstel verlengd.

4.4. Verweerder stelt dat eiseres te kwader trouw gegevens over haar belastbare winst niet aan hem heeft medegedeeld. Eiseres bestrijdt deze stelling. Ter zitting heeft de accountant van eiseres verklaard dat hij de aangiftebiljetten wegens tijdgebrek niet heeft ingediend, en dat hij prioriteit heeft verleend aan de aangelegenheden van cliënten die hem op nog voor hen te verrichten werkzaamheden aanspraken. Voorts heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting verklaard dat hij de accountant in december 2003, na ontvangst van de aankondiging van de navorderingsaanslagen en de boeten, had geïnstrueerd om de inmiddels door laatstgenoemde ingevulde aangiftebiljetten niet naar verweerder te sturen, zodat deze zich niet kon beroepen op de aanwezigheid van een nieuw feit, dat de oplegging van navorderingsaanslagen mogelijk zou maken. De rechtbank concludeert uit het bovenstaande dat eiseres opzettelijk informatie heeft doen onthouden aan verweerder, waaruit volgt dat eiseres te kwader trouw was als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AWR. Niet is gesteld of gebleken dat eiseres op eigen initiatief heeft getracht te voldoen aan de verplichting de uitgereikte biljetten in te dienen. De stelling dat alleen haar accountant schuld zou treffen, kan haar niet baten. Het was de verantwoordelijkheid van eiseres om haar accountant c.q. haar adviseur te controleren en aan te spreken op het nakomen van de op eiseres rustende verplichting om de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken c.q. tijdig de aan haar uitgereikte aangiften in te dienen. Uit de verklaring van de accountant leidt de rechtbank af dat eiseres dit niet heeft gedaan. Door niets te doen, heeft eiseres willens en wetens en daarmee te kwader trouw, te weinig belasting willen betalen. Dat eiseres niet heeft ingegrepen na het advies van haar gemachtigde om verweerder de informatie te onthouden die hem in staat zou hebben gesteld de navorderingsaanslagen naar de juiste bedragen op te leggen, draagt aan dit oordeel bij. Het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006, nr. 40.514, kan evenmin aan dit oordeel afdoen, omdat het geschil in de nu voorliggende zaak enkelvoudige belasting betreft en geen strafvervolging.

4.5. Aan het hiervoor vermelde oordeel doet niet af de stelling van eiseres dat verweerder heeft verzuimd haar aan te manen over het uitblijven van de indiening van de aangiften. Uit de wetgeving, en in het bijzonder artikel 8, eerste lid, van de AWR, vloeien evidente verplichtingen voort die bij eiseres, als ervaren belastingplichtige dan wel als onderdeel van een ervaren groep belastingplichtigen, die werd begeleid door professionele adviseurs, bekend moesten of behoorden te zijn.

Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 19 december 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. G.W.S. de Groot en mr. C.J. Hummel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.