Home

Rechtbank Haarlem, 14-12-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1538 BN3859, 06/2689

Rechtbank Haarlem, 14-12-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1538 BN3859, 06/2689

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
14 december 2007
Datum publicatie
16 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BN3859
Zaaknummer
06/2689

Inhoudsindicatie

Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de auto voor ten minste 90 procent voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/2689

Uitspraakdatum: 14 december 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft met dagtekening 14 mei 2004 aan eiser over het tijdvak 23 april 1998 tot en met 22 april 2001 een naheffingsaanslag (aanslagnummer 1475285517) belasting personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 5.175, alsmede bij beschikking een boete van € 2.587.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft verweerder bij in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar van 27 januari 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd wat de enkelvoudige belasting betreft en de boete verminderd tot € 1.294.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 12 februari 2006, ontvangen door de rechtbank op

15 februari 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2007 te Haarlem.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. A, W, B en mr. C..

1.5. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken die bij de rechtbank geregistreerd zijn onder de nummers AWB 06/2690 tot en met AWB 06/2693, AWB 06/2697, AWB 06/4618 en AWB 06/4619.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser was in de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001 werkzaam als taxichauffeur. Voor zijn onderneming beschikte eiser in die periode over een Nissan Primera 2.0 TD hatchback personenauto met kenteken aa-aa-11 (hierna: de auto). Eiser heeft gereden voor de vennootschap onder firma met de naam VOF E waar hij tot 1 februari 2000 vennoot van was. Met ingang van 1 maart 2000 heeft eiser gereden voor VOF F.

2.2. Eiser was vanaf 23 april 1998 kentekenhouder van de auto.

2.3. Op verzoek is aan eiser met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) teruggaaf van BPM verleend omdat de auto was bestemd om geheel of nagenoeg geheel te worden gebruikt voor het verrichten van taxivervoer.

2.4. Bij eiser is in 2004 een boekenonderzoek ingesteld. In het naar aanleiding van dit onderzoek uitgebrachte rapport van 5 april 2004 is, voor zover van belang, onder punt 3.2. vermeld:

“Uit aan de Belastingdienst ter beschikking staande gegevens is gebleken dat in de auto met het kenteken AA-aa-11 een kilometertelleronderbreker is ingebouwd. Als de kilometertelleronderbreker tijdens het rijden is ingeschakeld blijven de kilometerteller, de snelheidsmeter en de dagteller normaal doorlopen. Pas na afloop van het gebruik van de onderbreker springt de kilometertellerstand terug naar de beginstand bij het inschakelen van de onderbreker. (...)”

Voorts is opgenomen dat verweerder heeft geconstateerd dat aan de administratie van eiser de volgende gebreken kleven:

- De gegevens van de taxameter zijn niet bewaard;

- De rittenkaarten worden niet volledig ingevuld, omdat de volgende gegevens ontbreken:

Vóór 1 januari 2000

- Vertrektijd per rit

Vanaf 1 januari 2000

- Kenteken van de auto,

- Tijdstip van vertrek en aankomst per rit,

- Aanvang en einde, en afstand en prijs van het vervoer per rit in beladen en onbeladen staat.

- De declaraties van de ritten op rekening ontbreken;

- De stand van de kilometerteller van de auto genoteerd door de garage verschilt ten opzichte van de op basis van de overgelegde rittenkaarten berekende kilometerstand, waarbij dit verschil fluctueert;

- De rittenkaarten vanaf 29 april 2000 tot en met 22 april 2001 ontbreken;

- De factuur in verband met de inbouw van de taxameter ontbreekt;

- De factuur inzake de aanschaf van de auto ontbreekt;

- De werkmappen zijn niet overgelegd.

Op basis van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslag en boetebeschikking opgelegd.

2.5. In diverse door verweerder overgelegde processen-verbaal van de Rijksverkeersinspectie wordt door taxichauffeurs verklaard dat een kilometertelleronderbreker (hierna: kto) in hun taxi is ingebouwd en dat dit bij 90% van de Amsterdamse taxi’s het geval is.

2.6. In als bijlage 9 bij het verweerschrift overgelegde processen-verbaal van Fiod Vestiging Amsterdam en regiopolitie Amsterdam-Amstelland in verband met onderzoek naar mogelijke fraude binnen de taxibranche is door de eigenaar en medewerkers van het bedrijf dat zich bezighield met het inbouwen van taxameters onder meer verklaard:

“De omzet van de kilometertelleronderbrekers staat vaak geboekt onder balieverkoop of

diversen of handzenders, dit omdat degene die de kilometertelleronderbrekers kochten zich

niet bekend wilde maken of wilde worden.

Door (...) werden er in de jaren 1997, 1998 en 1999 gemiddeld zo’n zeven kilometeronderbrekers per week ingebouwd. Zeker weten doe ik dit niet. Het kunnen er ook meer geweest zijn. In ieder geval minder dan zeven zullen het er in ieder geval niet geweest zijn.”

(…) verklaart op 5 december 2000 over het boeken van afspraken met betrekking tot de inbouw van kilometertelleronderbrekers (pv-code V04/01):

“Dit gebeurde onder andere onder de post diversen..”

en op 23 februari 2001 verklaart (…) hieromtrent (pv-code V04/04):

“De omzet van de kilometerteller-onderbrekers staat vaak geboekt onder balieverkoop of diversen of handzenders, dit omdat degene die de kilometeronderbrekers kochten zich niet bekend wilde maken of wilde worden...”

“Uit de door u getoonde agenda’s is heel moeilijk vast te stellen wat betrekking heeft op de verzwegen omzet. Dit zou dan moeten gebeuren aan de hand van de uitgeschreven bonnen. Zoals al eerder heb verklaard is de omzet alleen te halen uit de administratie vermeld onder het hoofd Diversen...”

2.7. Tot de gedingstukken behoort tevens een kopie van een bladzijde uit de bedrijfsagenda van G. Op een bladzijde met de datum 15 april 1998 is vermeld:

“Primera inbouw

meter E

telefoonnummer

+ div”

2.8. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een bij een werknemer van G in beslag genomen schrift met aantekeningen. Deze werknemer heeft verklaard kto’s te hebben ingebouwd. In dit schrift zijn geen aantekeningen aangetroffen over de auto.

2.9. Tot de gedingstukken behoort voorts een kopie van de factuur van G aan eiser, met factuurdatum 15 april 1998, waarin het volgende – voorzover hier van belang – is vermeld:

“...

OMSCHRIJVING PRIJS AANTAL BEDRAG

TX-30-S TAXAMETER 955.00 1 955.00

1E FASE KEURING INCL ARB LOON 125.00 1 125.00

2E FASE KEURING INCL ARB LOON 200.00 1 200.00

INBOUW TAXAMETER EXCL MATERIAAL 285.00 1 285.00

INRUIL OUDE TAXAMETER -200.00 1 -200.00

DAKLICHT RELAIS 17.50 1 17.50

SCHAKELAAR AAN / UIT 8.25 1 8.25

SERIE NR NIEUWE TAXAMETER 17731 0.00 0 0.00

TAXAMETER WORDT VOOR 01-05 1998

GEKEURD DOOR G 0.00 0 0.00

tot: 1390.75

BTW: 243.38

TE BETALEN FL: 1634.13

...”

3. Geschil

3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd, meer in het bijzonder is in geschil of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de auto voor ten minste 90 procent voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 16, eerste lid, van de Wet BPM (tekst tot en met 31 december 2000) bepaalt dat teruggaaf van belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag wordt verleend in drie gelijke jaarlijkse termijnen voor personenauto’s die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer afgegeven vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten.

4.2. In het tweede lid van artikel 16 Wet BPM is bepaald dat de aanspraak op teruggaaf telkens voor een derde gedeelte ontstaat nadat een, twee en drie jaren zijn verstreken na het tijdstip waarop de personenauto, overeenkomstig de vergunning dan wel het vergunningbewijs, voor openbaar vervoer of taxivervoer in gebruik is genomen.

4.3. Ingevolge het vierde en vijfde lid van dit artikel wordt de teruggaaf verleend aan degene op wiens naam het kenteken is gesteld en telkens voor zover de personenauto in de voorafgaande periode van een jaar geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer. Onder nagenoeg geheel moet worden verstaan voor ten minste 90 procent.

4.4. Gelet op de tekst van de Wet BPM rust op eiser de last om aannemelijk te maken dat de auto voor ten minste 90 procent is gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer. Eiser is vrij in de wijze waarop hij dit bewijs levert.

4.5. Verweerder heeft de kilometeradministratie van eiser verworpen, er van uitgaande dat in de auto een kto is aangebracht. De bewijslast van de aanwezigheid van een kto in de auto rust, tegenover de ontkenning door eiser, op verweerder.

De kilometertelleronderbreker

4.6. Na afweging van de verklaring van eiser tegen het door verweerder ingebrachte bewijs is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat verweerder het door hem geuite vermoeden dat een kto is ingebouwd, onvoldoende heeft onderbouwd. Hoewel taxichauffeurs hebben verklaard dat in en omstreeks de jaren 1998 en 1999 op ruime schaal kto’s zijn ingebouwd in taxi’s, en zowel de eigenaar en medewerkers van het taxameterinbouwbedrijf hebben verklaard dat het vanaf 1997 tot de gebruikelijke werkzaamheden van G behoorde om naast taxameters kto’s in te bouwen, is de rechtbank niet overtuigd dat de aantekening in de agenda van G op 15 april 1998 ziet op de inbouw van een kto in de auto van eiser. De door verweerder ingebrachte stukken geven aanleiding tot twijfel, omdat uit de opgenomen verklaringen blijkt dat niet in alle gevallen waarin bij een afspraak de aanduiding “diverse” werd gebruikt, daadwerkelijk een kto werd ingebouwd. De aanduiding “diverse” kon ook betrekking hebben op andere werkzaamheden niet zijnde de inbouw van een taxameter, zoals het gebruik van materialen of in het onderhavige geval, gelet op 2.9., op een daklicht relais en een schakelaar aan / uit. De rechtbank is van oordeel dat het enkele gebruik van de aanduiding “div” in de agenda van G, mede gelet op de geloofwaardige verklaring van eiser ter zitting, niet voldoende is om de ingrijpende conclusie te trekken dat eiser een kto heeft laten inbouwen.

De administratie

4.7. Als op een belastingplichtige de bewijslast rust met betrekking tot feitelijke omstandigheden die, indien aannemelijk, tot een teruggaaf van belasting voor die belastingplichtige zou leiden, heeft het niet voldoen aan de administratieverplichting ex artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) - anders dan verweerder meent - geen gevolg voor de bewijslastverdeling op dat punt. De bewijslast van die omstandigheden rust immers al op de belastingplichtige. Van een verzwaring van de op eiser rustende bewijslast is dan ook geen sprake. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Hoge Raad van 3 februari 2006 (nr 41 814, VN 2006/9.8). De rechtbank merkt nog op dat in dit geval op eiser reeds op grond van de toepasselijke wettelijke bepaling een verzwaarde bewijslast rust.

4.8. Eiser heeft zijn kilometeradministratie gevoerd op basis van de door hem ingevulde rittenkaarten waarop de omzet van de diverse tijdens een dienst verreden ritten is vermeld. De rittenkaarten zijn ingevuld aan de hand van de aanwezige taxameter, die steeds na afloop van de dienst handmatig op nul werd gezet. Blijkens de zich in het dossier bevindende rittenkaarten was de op die kaarten ingevulde beginstand van een dienst gelijk aan de eindstand van de vorige dienst. Op de kaart werd het totaal van de per dienst verreden kilometers opgeteld bij de beginstand, wat vervolgens weer resulteerde in de eindstand van de dienst, tevens beginstand voor de volgende dienst. Een dergelijke wijze van administreren aan de hand van een geijkte taxameter is in beginsel voor het ter zake van het gebruik als taxi te leveren bewijs aanvaardbaar indien de aldus verreden en op de rittenkaarten genoteerde kilometers aansluiten op de stand van de in de auto aanwezige kilometerteller en voorts deze kilometertellerstand objectief controleerbaar is door aansluiting op door derden, zoals garagebedrijven, vastgelegde kilometertellerstanden.

4.9. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij alleen de bezette ritten in zijn administratie heeft gespecificeerd en niets heeft vastgelegd over de aard en de verdeling van de overige, als overig zakelijk aangeduide, kilometers. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat de auto voor ten minste 90 procent is gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer.

4.10. Eiser heeft nog gesteld dat tijdens een inbraak in zijn woning op 26 december 2001 een groot deel van zijn administratie verloren is gegaan, waaronder de rittenkaarten vanaf 29 april 2000 tot en met 22 april 2001. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze stelling eiser, gelet op hetgeen onder 4.9. is overwogen, niet helpen.

4.11. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat verweerder de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd.

De boete

4.12. Wat de boete betreft overweegt de rechtbank het volgende. Na bezwaar heeft verweerder de boete verminderd tot 25 procent van de nageheven belasting. Hij heeft aldus rekening willen houden met het repeterende karakter daarvan in diverse met de onderhavige naheffingaanslag samenhangende zaken. Ter zitting heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat, gelet op het tijdsverloop sedert het aankondigen van de boete, deze moet worden verminderd tot 20 procent van de nageheven belasting.

De rechtbank acht geen (voorwaardelijk) opzet maar grove schuld aanwezig bij eiser, nu eiser heeft nagelaten een voldoende inzichtelijke administratie te voeren ten aanzien van het privé-gebruik van de auto dan wel zich op enige manier deugdelijk te informeren over de noodzaak daarvan, hetgeen in beginsel een boete van 25 procent rechtvaardigt. Verweerder heeft in zijn verweerschrift ten aanzien van de boete subsidiair grove schuld gesteld, zodat de rechtbank verweerder in deze stelling zal volgen en de boete niet zal vernietigen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het repeterende karakter van de boete in de samenhangende zaken enerzijds, en de overschrijding van de redelijke termijn anderzijds, een verdere vermindering van de boete geboden is.

De rechtbank acht een boete van 10 procent onder de gegeven omstandigheden, waarbij mede rekening is gehouden met het tijdsverloop tussen het aankondigen van de boete en de uitspraak van deze rechtbank, passend en geboden.

4.13. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond voor zover gericht tegen de boetebeschikking.

5. Proceskosten

In de omstandigheid dat het beroep gegrond is verklaard vindt de rechtbank aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Nu eiser zich in beroep niet heeft laten bijstaan door een professionele rechtsbijstandsverlener, komen daarvoor met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten alleen de reiskosten van eiser van zijn woonplaats naar de zitting v.v. per tweede klasse van het openbaar vervoer ad € 9 voor vergoeding in aanmerking. Tevens zal het door eiser betaalde griffierecht moeten worden vergoed.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen de boetebeschikking;

- vernietigt in zoverre de uitspraak van verweerder en verlaagt de opgelegde boete tot 10 procent van het nageheven bedrag;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 9 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 138 te vergoeden;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 14 december 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.H.W. Verdegaal, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.