Home

Rechtbank Haarlem, 14-12-2007, BN3969, 06/2687

Rechtbank Haarlem, 14-12-2007, BN3969, 06/2687

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
14 december 2007
Datum publicatie
17 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BN3969
Zaaknummer
06/2687

Inhoudsindicatie

Taxi. Naheffingsaanslag terecht.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/2697

Uitspraakdatum: 14 december 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

V.O.F. X, gevestigd te Y, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) omzetbelasting opgelegd van € 845, alsmede bij beschikking een boete van € 422.

1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar van 3 februari 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 211.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 12 februari 2006, ontvangen bij de rechtbank op

15 februari 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2007 te Haarlem.

Namens eiseres is verschenen A. Namens verweerder zijn verschenen mr. B, S en mr. D..

1.5. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken die bij de rechtbank geregistreerd zijn onder de nummers AWB 06/2689 tot en met AWB 06/2693, AWB 06/4618 en AWB 06/4619.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres exploiteerde gedurende het naheffingstijdvak een taxionderneming en was in die hoedanigheid ondernemer zoals bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Voor de taxionderneming werd onder meer gebruik gemaakt van een Nissan Primera 2.0 TD hatchback personenauto met kenteken AA-11-aa (hierna: de auto). De auto werd gebruikt door A, vennoot van eiseres.

2.2. A was tijdens het naheffingstijdvak kentekenhouder van de auto. Vanaf 23 april 1998 is de auto ingezet voor taxivervoer. A heeft op grond van artikel 16, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM) om teruggaaf van BPM verzocht en deze gekregen.

2.3. Bij A is in 2004 een boekenonderzoek ingesteld. In het naar aanleiding van dit onderzoek uitgebrachte rapport van 5 april 2004 is opgenomen dat verweerder heeft geconstateerd dat aan de administratie van A de volgende gebreken kleven:

- De gegevens van de taxameter zijn niet bewaard;

- De rittenkaarten worden niet volledig ingevuld, omdat de volgende gegevens ontbreken:

Vóór 1 januari 2000

- Vertrektijd per rit

Vanaf 1 januari 2000

- Kenteken van de auto,

- Tijdstip van vertrek en aankomst per rit,

- Aanvang en einde, en afstand en prijs van het vervoer per rit in beladen en onbeladen staat.

- De declaraties van de ritten op rekening ontbreken;

- De stand van de kilometerteller van de auto genoteerd door de garage verschilt ten opzichte van de op basis van de overgelegde rittenkaarten berekende kilometerstand, waarbij dit verschil fluctueert;

- De rittenkaarten vanaf 29 april 2000 tot en met 22 april 2001 ontbreken;

- De factuur in verband met de inbouw van de taxameter ontbreekt;

- De factuur inzake de aanschaf van de auto ontbreekt;

- De werkmappen zijn niet overgelegd.

2.4. In paragraaf 3.2 van het controlerapport is het volgende opgenomen:

“3.2 Kilometertelleronderbreker

Uit aan de Belastingdienst ter beschikking staande gegevens is gebleken dat in de auto met het kenteken AA-11-aa een kilometertelleronderbreker is ingebouwd. Als de kilometertelleronderbreker tijdens het rijden is ingeschakeld, blijven de kilometerteller, de snelheidsmeter en de dagteller normaal doorlopen. Pas na afloop van het gebruik van de onderbreker springt de kilometerstand terug naar de beginstand bij het inschakelen van de onderbreker.”

Op basis van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslag en boetebeschikking opgelegd.

2.5. In diverse door verweerder overgelegde processen-verbaal van de Rijksverkeersinspectie wordt door taxichauffeurs verklaard dat een kilometertelleronderbreker (hierna: kto) in hun taxi is ingebouwd en dat dit bij 90% van de Amsterdamse taxi’s het geval is.

2.6. In als bijlage 9 bij het verweerschrift overgelegde processen-verbaal van Fiod Vestiging Amsterdam en regiopolitie Amsterdam-Amstelland in verband met onderzoek naar mogelijke fraude binnen de taxibranche is door de eigenaar en medewerkers van het bedrijf dat zich bezighield met het inbouwen van taxameters onder meer verklaard:

“De omzet van de kilometertelleronderbrekers staat vaak geboekt onder balieverkoop of

diversen of handzenders, dit omdat degene die de kilometertelleronderbrekers kochten zich

niet bekend wilde maken of wilde worden.

Door (...) werden er in de jaren 1997, 1998 en 1999 gemiddeld zo’n zeven kilometeronderbrekers per week ingebouwd. Zeker weten doe ik dit niet. Het kunnen er ook meer geweest zijn. In ieder geval minder dan zeven zullen het er in ieder geval niet geweest zijn.”

(…) verklaart op 5 december 2000 over het boeken van afspraken met betrekking tot de inbouw van kilometertelleronderbrekers (pv-code [code]:

“Dit gebeurde onder andere onder de post diversen..”

en op 23 februari 2001 verklaart (…) hieromtrent (pv-code [code]):

“De omzet van de kilometerteller-onderbrekers staat vaak geboekt onder balieverkoop of diversen of handzenders, dit omdat degene die de kilometeronderbrekers kochten zich niet bekend wilde maken of wilde worden...”

“Uit de door u getoonde agenda’s is heel moeilijk vast te stellen wat betrekking heeft op de verzwegen omzet. Dit zou dan moeten gebeuren aan de hand van de uitgeschreven bonnen. Zoals al eerder heb verklaard is de omzet alleen te halen uit de administratie vermeld onder het hoofd Diversen...”

2.7. Tot de gedingstukken behoort tevens een kopie van een bladzijde uit de bedrijfsagenda van E. Op een bladzijde met de datum 15 april 1998 is vermeld:

“Primera inbouw

meter taxi [nummer]

[nummer]

+ div”

2.8. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een bij een werknemer van E in beslag genomen schrift met aantekeningen. Deze werknemer heeft verklaard kto’s te hebben ingebouwd. In dit schrift zijn geen aantekeningen aangetroffen over de auto.

2.9. Tot de gedingstukken behoort voorts een kopie van de factuur van E aan eiser, met factuurdatum 15 april 1998, waarin het volgende – voorzover hier van belang – is vermeld:

“...

OMSCHRIJVING PRIJS AANTAL BEDRAG

TX-30-S TAXAMETER 955.00 1 955.00

1E FASE KEURING INCL ARB LOON 125.00 1 125.00

2E FASE KEURING INCL ARB LOON 200.00 1 200.00

INBOUW TAXAMETER EXCL MATERIAAL 285.00 1 285.00

INRUIL OUDE TAXAMETER -200.00 1 -200.00

DAKLICHT RELAIS 17.50 1 17.50

SCHAKELAAR AAN / UIT 8.25 1 8.25

SERIE NR NIEUWE TAXAMETER 17731 0.00 0 0.00

TAXAMETER WORDT VOOR 01-05 1998

GEKEURD DOOR P.A. E 0.00 0 0.00

tot: 1390.75

BTW: 243.38

TE BETALEN FL: 1634.13

...”

3. Geschil

3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht zijn opgelegd.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (tekst 2000) wordt de belasting welke drukt op het houden - met inbegrip van de aanschaffing - door de ondernemer, van een personenauto welke mede wordt gebezigd anders dan in het kader van zijn onderneming (privé-gebruik), eerst in aftrek gebracht alsof de auto uitsluitend in het kader van de onderneming wordt gebezigd; vervolgens is ter zake van het privé-gebruik jaarlijks 12 procent belasting verschuldigd over het bedrag aan kosten dat bij de heffing van de inkomstenbelasting beschouwd wordt niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming.

4.2. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (tekst 2001) wordt de belasting welke drukt op het houden – met inbegrip van de aanschaffing – door de ondernemer, van een auto welke mede wordt gebezigd anders dan in het kader van zijn onderneming (privé-gebruik), eerst in aftrek wordt gebracht alsof de auto uitsluitend in het kader van de onderneming wordt gebezigd; vervolgens is ter zake van het privé-gebruik jaarlijks 12 percent belasting verschuldigd over het bedrag aan kosten dat bij de heffing van de inkomstenbelasting als onttrekking wordt aangemerkt.

4.2. Op grond van hetgeen is overwogen in de onderdelen 4.1. en 4.2. hiervoor, in samenhang met hetgeen is overwogen in de schriftelijke uitspraak in de samenhangende zaken met nummers AWB 06/2690 tot en met AWB 06/2693, is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Het beroep is in zoverre ongegrond.

De boete

4.3. Wat de boete betreft overweegt de rechtbank het volgende. Na bezwaar heeft verweerder de boete verminderd tot 25 procent van de nageheven belasting. Hij heeft aldus rekening willen houden met het repeterende karakter daarvan in diverse met de onderhavige naheffingaanslag samenhangende zaken. Ter zitting heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat, gelet op het tijdsverloop sedert het aankondigen van de boete, deze moet worden verminderd tot 20 procent van de nageheven belasting.

De rechtbank acht geen (voorwaardelijk) opzet maar grove schuld aanwezig bij eiseres, nu eiseres heeft nagelaten een voldoende inzichtelijke administratie te voeren ten aanzien van het privé-gebruik van de auto dan wel zich op enige manier deugdelijk te informeren over de noodzaak daarvan, hetgeen in beginsel een boete van 25 procent rechtvaardigt. Verweerder heeft in zijn verweerschrift ten aanzien van de boete subsidiair grove schuld gesteld, zodat de rechtbank verweerder in deze stelling zal volgen en de boete niet zal vernietigen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het repeterende karakter van de boete in de samenhangende zaken enerzijds, en de overschrijding van de redelijke termijn anderzijds, een verdere vermindering van de boete geboden is.

De rechtbank acht een boete van 10 procent onder de gegeven omstandigheden, waarbij mede rekening is gehouden met het tijdsverloop tussen het aankondigen van de boete en de uitspraak van deze rechtbank, passend en geboden.

4.4. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond voor zover gericht tegen de boetebeschikking.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, gelet op de in de samenhangende zaak AWB 06/2689 toegekende proceskostenvergoeding.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen de boetebeschikking;

- vernietigt in zoverre de uitspraak op bezwaar en verlaagt de opgelegde boete tot 10 procent van de nageheven bedrag;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 14 december 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.H.W. Verdegaal, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.