Home

Rechtbank Haarlem, 07-02-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:171 BC4486, 06/12008

Rechtbank Haarlem, 07-02-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:171 BC4486, 06/12008

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
7 februari 2008
Datum publicatie
7 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BC4486
Zaaknummer
06/12008

Inhoudsindicatie

Douane. Microchips, onderdelen van de mp3-spelers, worden door de chipsfabrikant getest met door eiseres gratis ter beschikking gestelde apparatuur. In geschil is of de kosten van afschrijving van de testapparatuur tot de douanewaarde behoren. Uit de tekst van artikel 32, eerste lid, sub b, onder i, CDW volgt dat deze bepaling uitsluitend betrekking heeft op goederen, namelijk materialen, samenstellende delen, onderdelen en dergelijke. De testapparatuur kan niet als materiaal, samenstellend deel, onderdeel en dergelijke van de mp3-spelers worden beschouw, omdat die testapparatuur niet in de mp3-spelers wordt opgenomen en daarvan geen bestanddeel gaat uitmaken. Vergelijk onder meer het arrest HvJ EG van 16 november 2006, zaak C-306/04.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Procedurenummer: AWB 06/12008

Uitspraakdatum: 7 februari 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, gevestigd te Z, VS, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 23 mei 2006 een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) van € 529.426 aan douanerechten op industriële producten uitgereikt.

1.2. Eiseres heeft bij brief van 15 juni 2006, door verweerder ontvangen op 16 juni 2006, bezwaar gemaakt tegen de UTB.

1.3. Verweerder heeft bij uitspraak van 17 oktober 2006 het bezwaar afgewezen.

1.4. Eiseres heeft daartegen bij brief van 20 november 2006, ontvangen bij de rechtbank op 21 november 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2008. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, A. Namens verweerder zijn verschenen B en C. Partijen hebben ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank een kopie van het bezwaarschrift overgelegd, waarvan een afschrift is verstrekt aan de wederpartij.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres is een naar Amerikaans recht opgerichte, multinationale vennootschap. Zij produceert verschillende typen geheugenkaarten voor consumentenelektronica, zoals digitale camera’s, mobiele telefoons en mp3-spelers. Voorts produceert en verhandelt eiseres consumentenelektronica, zoals usb-sticks en mp3-spelers. Eiseres brengt onder andere mp3-spelers in het vrije verkeer. Eén van de onderdelen van een mp3-speler is een microchip. De microchips worden door eiseres aan de fabrikant van de mp3-speler toegeleverd. De microchips worden vervaardigd door producenten, die de microchips vóór de toelevering testen op geschiktheid. Het testen geschiedt door middel van testmachines die gratis door eiseres aan de producent ter beschikking worden gesteld.

2.2. In 2005 is bij de fiscaal vertegenwoordiger van eiseres een controle na invoer ingesteld. Daarbij zijn vragen gerezen over de juiste toepassing van de douaneregels zoals die in het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) zijn verwoord. Naar aanleiding hiervan heeft eiseres een nader onderzoek gedaan naar de wijze van berekening van de door haar aangegeven douanewaarde. Vervolgens heeft zij contact opgenomen met het ‘Landelijk Waarde Team’ (hierna: LWT). Daarbij bleek dat eiseres een aantal elementen dat tot de douanewaarde behoorde, niet daarin had begrepen. Eiseres stelde daarom een vrijwillige verbetering op, die door het LWT werd beoordeeld. De beoordeling door het LWT leidde ertoe dat de aangegeven douanewaarde diende te worden verhoogd. In de verhoging zijn de afschrijvingskosten van de testapparatuur meegenomen.

2.3. Een en ander is uitgemond in de ‘Vaststellingsovereenkomst’ van 24 maart 2006, gesloten tussen eiseres en verweerder (tezamen aangeduid als ‘Partijen’). Hierin is onder meer bepaald:

“(A) (…) (Eiseres) heeft MP3-spelers ingevoerd in de Europese Gemeenschap (“EG”) en heeft in dat verband, in de periode 27 september 2004 tot en met 1 januari 2006, (via haar douane-expediteurs) invoeraangiften bij de Nederlandse Douane ingediend;

(…)

(D) Meer in het bijzonder zijn Partijen overeengekomen:

1. de juiste douanewaarde vast te stellen met betrekking tot hiervoor, in sub A, genoemde invoeraangiften;

2. het definitieve nog door (…) (eiseres) te betalen bedrag aan douanerechten vast te stellen;

(…)

dit alles overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst.

KOMEN OVEREEN ALS VOLGT

Artikel 1. Definities

(…)

1.18 “Product Standard Cost”: wordt voor elk product voor elk fiscaal kwartaal door (…) (eiseres) begroot en omvat de totale productiekosten, inclusief materiaal, arbeid, contract manufacturing kosten en productie-overhead (exclusief variaties in productiekosten). De Product Standard Cost omvat de Test Equipment Depreciation Cost (zoals betwist door (…) (eiseres) overeenkomstig artikel 2.1 (A) en artikel 2.2).

1.19 “Test Equipment Depreciation Cost”: de afschrijvingskosten van (…) (eiseres) terzake van bepaalde apparatuur voor testing van geïntegreerde circuits, zoals door (…) (eiseres) aan bepaalde leveranciers van dergelijke geïntegreerde circuits ter beschikking wordt gesteld, en welke kosten door (…) (eiseres) zijn gemaakt in de periode 27 september 2004 tot en met 1 januari 2006.

(…)

2. Artikel 2. Dispuut

2.1 (…) (Eiseres) en de inspecteur verschillen van mening met betrekking tot:

(A) de Test Equipment Depreciation Cost en het wel of niet begrijpen daarvan in de douanewaarde van producten welke in de EG worden ingevoerd;

(…)

2.2 (…) (Eiseres) is van mening dat de Test Equipment Depreciation Costs niet in de douanewaarde van producten welke worden ingevoerd in de EG behoeven te worden begrepen.

(…)

2.4 Niettegenstaande artikel 2.1 (A) en artikel 2.2 zullen de Test Equipment Depreciation Costs worden begrepen in de aan te gegeven douanewaarde.

2.5 Met betrekking tot artikel 2.1 (A) zal (…) (eiseres) een bezwaarschrift indienen tegen de Uitnodiging Tot Betaling.”

2.4. In de brief van 11 mei 2006 van eiseres aan het LWT heeft zij het bedrag van de UTB berekend op € 529.426, waarvan een gedeelte ad € 17.039 ziet op de afschrijvingskosten (ook aan te duiden als Test Equipment Depreciation Costs of TEDC) van de in 2.1. vermelde testmachines.

2.5. De in het geding zijnde UTB is overeenkomstig de onder 2.4. vermelde berekening van eiseres vastgesteld.

3. Geschil

In geschil is of de UTB met € 17.039 tot € 512.387 dient te worden verminderd.

4. Standpunten van partijen

4.1.1. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft eiseres, kort samengevat, het volgende aangevoerd:

De TEDC hebben betrekking op afschrijving van apparatuur om microchips te testen en vormen aldus geen kosten van bestanddelen van de mp3-spelers. Zij kunnen daarom niet onder artikel 32, eerste lid, aanhef en sub b, CDW worden gerangschikt, waar het immers gaat om de voortbrenging en de verkoop van de ingevoerde goederen: de mp3-spelers.

Artikel 32, eerste lid, aanhef en sub b, onder i., CDW is niet van toepassing, omdat de TEDC als zodanig betrekking hebben op de microchips en geen kosten van bestanddelen van de mp3-spelers vormen. Voorts is artikel 32, eerste lid, aanhef en sub b, onder ii., CDW niet van toepassing, omdat de met de testapparatuur geteste microchips óók als onderdeel voor andere producten van eiseres worden aangewend.

De testapparatuur kan niet worden aangemerkt als een component/onderdeel, een werktuig of een grondstof/materiaal welke in de ingevoerde mp3-spelers is verwerkt of bij de voortbrenging daarvan is ge- of verbruikt.

Eiseres verwijst voorts naar ‘Interpretative note 1’ op artikel 1 van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT) en naar onderdeel 2.1.9 van het Handboek Douane, onderdeel Douanewaarde. Ook uit Commentaar 16.1 van het ‘Technical Committee on Customs Valuation’ inzake artikel VII GATT blijkt volgens eiseres dat de kosten van het testen niet tot de douanewaarde van de mp3-spelers dienen te worden gerekend.

Volgens eiseres ziet Conclusie nr. 21 van het Comité Douanewetboek (afdeling douanewaarde) op een niet met de onderhavige situatie vergelijkbaar geval.

4.1.2. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft verweerder, kort samengevat, aangevoerd:

In bijlage 23 bij de Toepassingsverordening Communautair Douanewetboek (hierna: TCDW) worden onder meer toelichtingen gegeven op de toepassing van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub b, onder ii. en iv., CDW. In Commentaar nr. 2 van het Comité Douanewetboek (afdeling douanewaarde), onder punt 2. is bepaald wanneer artikel 32, eerste lid, sub b, van toepassing is. Voorts is onder punt 3. bepaald dat voornoemde bepaling dient te worden toegepast overeenkomstig de aantekening voor de interpretatie van artikel 32, eerste lid, sub b, onder ii., die in bijlage 23 bij de Toepassingsbepalingen is opgenomen. Hieraan is toegevoegd ‘Ofschoon de betreffende aantekening uitdrukkelijk uitsluitend naar artikel 32, eerste lid, sub b, ii., verwijst, dient zij, naar analogie, eveneens op de overige bepalingen van artikel 32, eerste lid, sub b, te worden toegepast.’

Primair: de door eiseres aan de fabrikant geleverde microchips vormen een element als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en sub b, onder i., CDW, waarbij de totale waarde van de microchips in aanmerking moet worden genomen. De waarde van de chips is door verweerder mede bepaald aan de hand van de TEDC, omdat deze kosten kwantificeerbaar en controleerbaar zijn en zien op kosten van onderdelen die uiteindelijk in het ingevoerde eindproduct zijn verwerkt.

Subsidiair: artikel 32, eerste lid, aanhef en sub b, onder ii., CDW is van toepassing, omdat sprake is van werktuigen en dergelijke voorwerpen die bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen worden gebruikt. Hieraan doet niet af het feit dat de machines ook microchips testen die als onderdelen voor andere producten worden gebruikt, omdat daarmee bij het bepalen van de hoogte van de bijtelling rekening is gehouden.

De door eiseres aangehaalde casus in Commentaar 16.1 van het ‘Technical Committee on Customs Valuation’ is wezenlijk anders dan de onderhavige. Dit geldt ook voor hetgeen is vermeld in onderdeel 2.1.9 van het Handboek Douane.

4.2. Voor het ter zitting verhandelde wordt verwezen naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Artikel 32 CDW luidt, voor zover van belang, als volgt:

“1. Voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van artikel 29 wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met:

a. (…);

b. de op passende wijze toegerekende waarde van de onderstaande goederen en diensten indien deze gratis of tegen verminderde prijs direct of indirect door de koper worden geleverd om te worden gebruikt bij de voortbrenging en de verkoop voor uitvoer van de ingevoerde goederen, voor zover deze waarde niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs is begrepen:

i. materialen, samenstellende delen, onderdelen en dergelijke die in de ingevoerde goederen worden verwerkt;

ii. werktuigen, matrijzen, gietvormen en dergelijke voorwerpen die bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen worden gebruikt;

iii. materialen die bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen worden verbruikt;

iv. engineering, ontwikkeling, werken van kunst en ontwerpen, tekeningen en schetsen, die elders dan in de Gemeenschap worden verricht of gemaakt en voor de voortbrenging van de ingevoerde goederen noodzakelijk zijn;”

5.2. De rechtbank stelt voorop dat uit de aanhef van artikel 32, eerste lid, sub b, CDW blijkt dat uitsluitend de goederen en diensten die voldoen zowel aan de aldaar gestelde voorwaarden als aan een van de onder i. tot en met iv. vermelde omschrijvingen, in de douanewaarde worden opgenomen. Artikel 32, derde lid, CDW impliceert dat artikel 32, eerste lid, sub b, CDW strikt dient te worden uitgelegd, hetgeen is bevestigd in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 4 februari 1986, zaak 65/85, Van Houten International GmbH (hierna: Van Houten). Uit de aanhef van laatstbedoelde bepaling blijkt dat de goederen en diensten dienen te worden gebruikt bij de voortbrenging en de verkoop voor uitvoer van de ingevoerde goederen. Wat het begrip ‘de ingevoerde goederen’ betreft, overweegt de rechtbank dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 16 november 2006, zaak C-306/04, Compaq Computer International Corporation, volgt dat dit begrip geen betrekking heeft op de bestanddelen van het ingevoerde goed. De rechtbank zal derhalve uitsluitend beoordelen of eiseres gratis of tegen verminderde prijs direct of indirect onder i. tot en met iv. bedoelde goederen of diensten heeft geleverd om deze te laten gebruiken bij de voortbrenging en de verkoop van de mp3-spelers. Of eiseres onder dezelfde voorwaarden goederen en diensten heeft geleverd voor de voortbrenging en de verkoop van de chips is derhalve niet van belang.

5.3. Uit de tekst van artikel 32, eerste lid, sub b, onder i., CDW volgt dat deze bepaling uitsluitend betrekking heeft op goederen, namelijk materialen, samenstellende delen, onderdelen en dergelijke. De testapparatuur kan niet als materiaal, samenstellend deel, onderdeel en dergelijke van de mp3-spelers worden beschouwd omdat die testapparatuur niet in de mp3-spelers wordt opgenomen en daarvan geen bestanddeel gaat uitmaken. De rechtbank verwerpt daarmee de stelling van verweerder dat de TEDC op grond van artikel 32, eerste lid, sub, i., CDW dienen te worden opgeteld bij de waarde van de chip; immers, niet de chip is het ingevoerde goed, maar de mp3-speler. Onder verwijzing naar het reeds aangehaalde arrest Van Houten valt hieraan nog toe te voegen dat de te hanteren strikte uitleg van artikel 32, eerste lid, sub b, CDW zich ertegen verzet dat de douanewaarde van bestanddelen van ingevoerde goederen, bepaald op een van de wijzen als is bedoeld in artikel 32, eerste lid, sub b, onder ii. tot en met iv., CDW in de douanewaarde van de ingevoerde goederen wordt begrepen. Met andere woorden, de aanpassingen van de onder i. tot en met iv. genoemde goederen en diensten op de douanewaarde van de ingevoerde goederen dienen afzonderlijk te worden getoetst. Zij kunnen niet gecombineerd of gestapeld worden toegepast op hetzelfde goed of dezelfde dienst. Ware dit anders, dan zou in iedere denkbare situatie in het fabricageproces van onderdelen van toeleverende bedrijven aanpassing van de douanewaarde mogelijk zijn, hetgeen de opstellers van de GATT, gelet op de tekst van artikel 8 van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII GATT, kennelijk niet hebben gewild. Bovendien miskent verweerder met zijn stelling de definitie die het Hof van Justitie heeft gegeven van het begrip ‘de ingevoerde goederen’.

5.4. Voorts moet gelden dat de testapparatuur geen werktuigen, matrijzen, gietvormen en dergelijke voorwerpen vormt die bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen, de mp3-spelers, zijn gebruikt. De testapparatuur is niet gebruikt om de ingevoerde goederen - de mp3-spelers - voort te brengen, maar om de werking van een bestanddeel van de ingevoerde goederen te testen. De rechtbank verwerpt de stelling van verweerder dat Conclusie nr. 21 van het Comité Douanewetboek (afdeling douanewaarde) naar analogie dient te worden toegepast. Het Comité was van mening dat het testen van chips onderdeel uitmaakte van het fabricageprocédé van deze goederen, omdat het testen absoluut noodzakelijk is om te garanderen dat de goederen aan de gestelde eisen voldoen. In deze situatie waren de chips de ingevoerde goederen, zodat de kosten van het testen, nu dit testen onderdeel vormde van de voortbrenging van de chips, naar de mening van het Comité op grond van artikel 32, eerste lid, sub b, onder ii., CDW tot de douanewaarde dienden te worden gerekend. Gelet op het onder 5.2. en 5.3. overwogene over het onderscheid tussen de ingevoerde goederen enerzijds en hun bestanddelen anderzijds en het niet kunnen combineren of stapelen van de aanpassingen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, sub b, onder i. tot en met iv., kan de Conclusie van het Comité - wat overigens zij van de juistheid daarvan - in de onderhavige situatie niet worden toegepast.

5.5. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 32, eerste lid, sub b, onder iii. en iv., CDW niet van toepassing is.

5.6. Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

6. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

7. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de UTB tot € 512.387;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 7 februari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.J. Roke en mr. G.W.S. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.