Home

Rechtbank Haarlem, 17-01-2008, BC6854, 05/3742 en 05/3744

Rechtbank Haarlem, 17-01-2008, BC6854, 05/3742 en 05/3744

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
17 januari 2008
Datum publicatie
20 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BC6854
Formele relaties
Zaaknummer
05/3742 en 05/3744

Inhoudsindicatie

Door presentatrice gedragen kleding tijdens presentatiewerkzaamheden is geen werkkleding in fiscale zin. Uit administratie kan niet worden afgeleid dat vergoedingen voor cosmetica en kapper voor het gehele bedrag zien op de werkzaamheden als presentatrice, verweerder heeft derhalve terecht de helft van de vergoeding als loon aangemerkt. Overige door verweerder gemaakte correcties, zoals kilometervergoeding, zijn eveneens terecht. Beroep is gegrond gelet op compromis ten aanzien van een aantal andere correcties.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/3742 en 05/3744

Uitspraakdatum: 17 januari 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, gevestigd te Y, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Met dagtekening 24 december 2003 is aan eiseres over het tijdvak 1998 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, ten bedrage van € 32.963, alsmede bij beschikking een boete van € 8.240.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 juli 2005 de boete vernietigd en de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Met dagtekening 25 augustus 2004 is aan eiseres over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, ten bedrage van € 60.547, alsmede bij beschikking een boete van € 15.136.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 juni 2005 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar van 30 juni 2005 en van 22 juli 2005, bij brief van 1 augustus 2005, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2007 te Haarlem. Aldaar is namens eiseres verschenen A, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres S. Bharatsingh, van Bharatsingh Advocaten-Belastingadviseurs. Namens verweerder is verschenen B. Partijen hebben ter zitting over en weer pleitnota’s overgelegd.

Het onderzoek ter zitting is geschorst.

Partijen hebben vervolgens nadere stukken ingediend, waarvan over en weer afschriften zijn verzonden.

Het onderzoek ter zitting is hervat op 11 mei 2007, alwaar namens eiseres S. Bharatsingh is verschenen en namens verweerder B is verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting vervolgens gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres is opgericht op 27 maart 1992. Directeur-grootaandeelhouder is A. A houdt alle aandelen in eiseres. Eiseres heeft ten doel het verzorgen van presentaties van radio- en televisie-uitzendingen en andere evenementen. Eiseres is gevestigd op het woonadres van A en heeft één werkneemster in dienst, namelijk A voornoemd (hierna ook: de werkneemster).

2.2. De omzet van eiseres bedroeg in:

1998 f. 585.245

1999 f. 639.440

2000 f. 43.000

2001 f. 71.299

2.3. Op 21 oktober 1997 heeft eiseres een overeenkomst gesloten met de vereniging T(hierna T). Deze overeenkomst loopt van 1 juli 1997 tot en met 30 juni 2000. Eiseres stelt A beschikbaar aan T als presentatrice en redactrice voor de door die omroep uit te zenden televisieprogramma’s. Op basis van artikel 4.2. van de overeenkomst vergoedt T alle kleding-, reis- en verblijfkosten. In een brief van 16 april 2004 van T staat aangegeven dat abusievelijk artikel 4.2 in de overeenkomst is opgenomen. In voornoemde honoraria is een bedrag van f. 20.000 begrepen voor de vergoeding van kap-en kleedgelden.

2.4. In de loop van 1999 is bij T een boekenonderzoek gehouden voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen. Tijdens het boekenonderzoek is het standpunt ingenomen dat presentatoren in loondienst zijn bij T en dat betalingen aan persoonlijke vennootschappen niet meer geaccepteerd worden met ingang van 1 januari 2000. A heeft in haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 een loon van T ten bedrage van f 454.329 (€ 206.165) en in 2001 een bedrag van f. 327.083 (€ 148.423) verantwoord. In september 2001 is de relatie met T beëindigd.

2.5. Naast T heeft eiseres sedert 1998 ook voor andere opdrachtgevers werkzaamheden verricht, namelijk presentatiewerkzaamheden, redactionele werkzaamheden en optredens als interviewer en discussieleidster.

2.6. Op 26 augustus 2003 heeft bij eiseres een boekenonderzoek plaatsgevonden, waarvan rapport is uitgebracht op 1 juli 2004. Reikwijdte van het boekenonderzoek betrof vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonbelasting. Dit heeft geleid tot de onderhavige naheffingsaanslagen.

2.7. Eiseres betaalt haar werkneemster in de jaren 1998 tot en met 2000 een vaste kostenvergoeding van f. 500 per maand (f. 6000 per jaar; € 2.723). Deze vergoeding is volgens een niet gedateerde opgave van eiseres – die zich onder de processtukken bevindt - bestemd voor:

- kleine vervoerskosten auto van de zaak (parkeergeld, autowassen) f 1.800

- verteringen, lunches, diners (zonder bonnen) f 1.500

- fooien en garderobegelden f 1.275

- cassettes en videobanden f 375

- schrijfgerei en kladblokken f 325

- vakliteratuur, contributies f 650

- overige bladen f 350

- privé-gebruik telefoon neg. f. 360

Totaal f. 5.915

In de naheffingsaanslag 1998 is 70% van deze vaste kostenvergoeding als loon aangemerkt, zijnde € 1.905. In de naheffingsaanslag over het tijdvak 1999 tot en met 2001 is deze kostenvergoeding voor 100% als loon aangemerkt voor de jaren 1999 en 2000.

2.8. Eiseres heeft in de jaren 1998 tot en met 2000 een vaste representatiekostenvergoeding van f. 1.000 per maand (f. 12.000 per jaar; € 5.445) betaald aan haar werkneemster. Deze vergoeding is volgens een niet gedateerde opgave van eiseres bestemd voor:

- ontvangst zakelijke relaties thuis: lunch, diner;

op weekdagen en in het weekend gemiddeld 150 dagen,

gemiddeld drie personen f 5.875

- screenen van kandidaten voor T; koffie, lunch, etc. f 1.500

- representatiekosten/relatiegeschenken; ten behoeve van

uiterlijke verzorging; acquisitie en relatiebeheer f 1.720

- cadeaus verjaardagbezoek relaties; bezoek recepties en gala’s;

op weekdagen en in weekends f. 3.470

Totaal f. 12.565

Voor het jaar 1998 is de betaalde vaste representatiekostenvergoeding voor 70% als loon aangemerkt, zijnde f. 8.400 (€ 3.812).

Voor de jaren 1999 en 2000 is 10% van de betaalde vaste representatiekostenvergoeding door verweerder als privé aangemerkt. Een bedrag van f 10.800 is ten laste van het resultaat gebracht, van welk bedrag verweerder 70% als loon heeft aangemerkt, zijnde f. 7.560 (€ 3.430).

2.9. Naast de vaste representatiekostenvergoeding heeft eiseres aan haar werkneemster op declaratiebasis representatiekosten vergoed. Voor het jaar 1998 is 70% van € 9.445, is € 6.612, als loon aangemerkt.

In de jaren 1999 tot en met 2001 zijn de volgende bedragen ten laste van de resultatenrekening gekomen:

1999 2000 2001

volgens grootboekrekening €10.735 € 6.494 € 11.498

Correctie Oort € 868 € 519 € 1.150

Correctie privé 20% € 2.168 € 1.298 0

Verlies € 7.699 € 4.677 € 10.348

Van deze verliezen heeft verweerder 70% als loon aangemerkt.

2.10. Voorts is door eiseres voor A kleding gekocht. Daarnaast zijn uitgaven voor onderhoud aan kleding gedaan door eiseres. De volgende bedragen zijn door eiseres ten laste van de resultatenrekening gebracht:

1999 2000 2001

Volgens grootboekrekening € 6.841 € 2.773 € 7.113

Onderhoud/stomerij/wasserij 627 318 399

Privédeel 0 0 1.067

Totaal € 7.468 € 3.091 € 6.451

Met betrekking tot het jaar 1999 heeft verweerder een bedrag van € 6.841 tot het loon gerekend. Voor het jaar 2000 en 2001 heeft verweerder respectievelijk € 2.773 en € 6.046 tot het loon gerekend. De omzetbelasting over de kleding (17,5%; in 2001: 19%) en de kosten van onderhoud, stomerij en wasserij zijn in de jaren 1999 tot en met 2001 niet als loon aangemerkt.

Voor het jaar 1998 is een bedrag van € 9.646 als loon aangemerkt. Dat zijn de kledingkosten inclusief omzetbelasting.

2.11. Ten behoeve van uiterlijke verzorging zijn naast de vaste representatievergoeding de kosten van kapper en cosmetica aan A vergoed tot de volgende bedragen:

1999: € 3.016

2000: € 2.080

2001: € 2.134

Bij het opleggen van de naheffingsaanslag heeft verweerder 50% van deze kosten tot het loon gerekend. De omzetbelasting voor cosmetica (voor kapper wordt geen BTW geheven) is bij de berekening van de naheffing niet tot het loon gerekend.

2.12. Eiseres heeft alle telefoonkosten van haar werkneemster vergoed, waarbij geen rekening is gehouden met privé-gebruik. Voor de jaren 1999, 2000 en 2001 zijn op basis van artikel 11, lid 6 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 (tekst tot en met 2000; hierna: URLB 1990) en de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (tekst 2001; hierna: URLB 2001) alsnog tot het loon gerekend bedragen van respectievelijk € 242, € 223 en € 272.

2.13. In 1998 en vanaf 26 augustus 1999 heeft eiseres aan A een personenauto ter beschikking gesteld voor de uitoefening van de dienstbetrekking. A heeft met deze auto ook privé-ritten gemaakt. Op 1 januari 1999 heeft A de Mercedes Benz C180 met het kenteken HV-TP-35 van eiseres overgenomen voor een bedrag van f. 12.000. Met inbegrip van omzetbelasting komt het overnamebedrag op f. 14.100. De boekwaarde van de auto bedroeg f. 2.500. Op 25 augustus 1999 heeft eiseres een Mercedes Benz E200 met kenteken XD-HT-54 (hierna ook: nieuwe auto) gekocht voor een bedrag van f 82.250. De Mercedes Benz C180 (hierna ook: oude auto) is daarbij ingeruild voor een bedrag van f 18.750. Eiseres heeft ter zake van de transactie met de oude auto niets tot het loon van de werkneemster gerekend. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag heeft verweerder een bedrag van f 4.650 (18.750 minus 14.100) (€ 2.110), als loon aangemerkt.

2.14. Eiseres heeft aan A in 1999 een bedrag van f. 10.260 (€ 4.655) vergoed voor zakelijk gereden kilometers. Dit komt overeen met 17.100 zakelijk gereden kilometers. Gedurende de periode 1 januari 1999 tot en met 25 augustus 1999 heeft A de zakelijke kilometers met een eigen auto (Mercedes Benz C180, de oude auto) afgelegd. Volgens een door A verstrekt overzicht heeft de werkneemster in de periode 1 januari 1999 t/m 30 september 1999 8.388 kilometers zakelijk gereden. Op 25 augustus 1999 is de oude auto ingeruild en heeft eiseres de nieuwe auto gekocht. Blijkens het controleverslag zijn 5.341 kilometers geaccepteerd als zakelijk. Een deel (3.047 kilometers) van de door eiseres opgegeven 8.388 kilometers is aldus niet geaccepteerd, namelijk:

- de volgens het overzicht tussen 25 augustus en 30 september 1999 gereden 398 kilometers;

- in de periode 1 januari 1999 tot 25 augustus 1999 zijn kilometers vergoed voor ritten tussen de woning van A en T. In totaal heeft A deze afstand van 8 kilometers (enkele reisafstand) 70 keer afgelegd. Dit betreft in totaal 1120 kilometers;

- van de gedeclareerde kilometers is 1.474 kilometer voor het bezoeken van restaurants. Van deze kilometers heeft verweerder 70% (1031 kilometers) als niet-zakelijk gecorrigeerd.

- van de gedeclareerde kilometers zijn voorts 498 kilometers voor het bezoek van kledingwinkels. Verweerder heeft de vergoeding voor deze kilometers niet geaccepteerd.

In totaal zijn 5.341 kilometers geaccepteerd als kilometers waarvoor een belastingvrije vergoeding van f. 0,60 kan worden betaald. De belastingvrije vergoeding komt derhalve op een bedrag van f. 3.204,60 (€ 1.454). De rest van de vergoeding ad f. 7.055,40 (€ 3.202) zou alsnog in de heffing worden betrokken. Deze correctie is evenwel niet meegenomen in de totaaltelling in het controleverslag en evenmin in de naheffingsaanslag.

2.15. In het jaar 2001 heeft eiseres geen loon uitbetaald aan A, hoewel zij wel werkzaamheden heeft verricht voor eiseres. Bij de controle is het gebruikelijk loon vastgesteld op € 6.822 in 2001. Dit bedrag is niet meegenomen in de totaaltelling van het controleverslag en evenmin in de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001.

2.16. Over de genoemde looncorrecties betreffende de jaren 1998, 1999 en 2000 is bij het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslagen een bruteringstarief van 150% toegepast. Over de correctie betreffende 2001 is een bruteringstarief van 47,8% toegepast.

2.17. De naheffingsaanslag over het tijdvak 1998 is gelet op het voorgaande als volgt opgebouwd en berekend (bedragen in euro’s):

Vaste kostenvergoeding: € 1.905

Vaste representatiekostenvergoeding: € 3.812

Gedeclareerde representatiekosten: € 6.612

Kleding € 9.646

Totaal € 21.976

Enkelvoudige loonheffing (60%) € 13.184

Heffing naar tarief van 150% € 32.963

Bedrag naheffingsaanslag € 32.963

2.18. De naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 is gelet op het voorgaande - rekening houdende met een tarief van 150% (1999 en 2000) en 47,8% (2001) - als volgt opgebouwd en berekend (bedragen in euro’s):

1999 2000 2001

Vaste kostenvergoeding 2.723 2.723

Vaste representatievergoeding 3.430 3.430

Gedeclareerde representatiekosten 5.389 3.273 7.244

Privégebruik telefoon 242 223 272

Overname personenauto 2.110

Kleding 6.841 2.773 6.046

Cosmetica/kapper 1.508 1.040 1.067

Totaal 22.243 13.463 14.629

Enkelvoudige loonheffing (60%; 32,35%) 13.345 8.077 4.732

Heffing naar tarief van 150% ; 47,8% (2001) 33.363 20.191 6.993

Bedrag naheffingsaanslag € 60.546

2.19. Bij de behandeling van het bezwaar betreffende de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 heeft verweerder alsnog een bedrag van f 150 per maand (f 1.800 per jaar), dus 30%, van de vaste kostenvergoeding voor 1999 en 2000 geaccepteerd, zodat van de vaste kostenvergoeding een bedrag van f. 4.200 (€ 1.905) tot het loon is gerekend. Voorts is bij de behandeling van dat bezwaar de bij de naheffingsaanslag over 1999 en 2000 tot het loon gerekende representatiekostenvergoeding, ten bedrage van 70% van f. 10.800 (f. 7.560; € 3.430), verminderd met een bedrag van f 360 (€ 163), tot een bedrag van f. 7.200 (€ 3.267).

Met een beroep op interne compensatie is vervolgens het bezwaar afgewezen. Het beroep op interne compensatie in de bezwaarfase zag op het gebruikelijk loon en bovenmatige kilometervergoeding.

2.20. De naheffingsaanslag betreffende het tijdvak 1999-2001 is na uitspraak op bezwaar - rekening houdende met de tarieven - als volgt opgebouwd (bedragen in euro’s):

Vaste kostenvergoeding 1.905 1.905

Vaste representatievergoeding 3.267 3.267

Gedeclareerde representatiekosten 5.389 3.273 7.244

Privégebruik telefoon 242 223 272

Overname personenauto 2.110

Kleding 6.841 2.773 6.046

Cosmetica/kapper 1.508 1.040 1.067

Totaal 21.262 12.481

Interne compensatie 981 982

Totaal 22.243 13.463 14.629

Enkelvoudige loonheffing (60%; 32,35%) 13.345 8.077 4.732

Heffing naar tarief van 150% ; 47,8% (2001) 33.363 20.191 6.993

Bedrag naheffingsaanslag € 60.546

3. Geschil

3.1. In geschil is de hoogte van de naheffingsaanslagen. Voorts is in geschil de boete opgelegd bij de naheffingsaanslag over het tijdvak 1999-2001.

3.2. De volgende correcties zijn niet in geschil:

- privé-gebruik telefoon, en

- gebruikelijk loon.

3.3. Na bovengenoemde schorsing zijn partijen op de volgende geschilpunten tot overeenstemming gekomen:

- het bedrag van de vrijgestelde/niet tot het loon behorende vaste onkostenvergoeding bedraagt voor 1998 f 4.500 (€ 2.042) en voor de jaren 1999 en 2000 f 5000 (€ 2.268) per jaar;

- de hoogte van de vrijgestelde vaste representatiekostenvergoeding bedraagt 75% van f 12.000, zijnde f 9.000 (€ 4.084) per jaar (1998, 1999 en 2000);

- de hoogte van de gedeclareerde representatiekostenvergoeding die zal worden geaccepteerd bedraagt 75% per vergoeding;

- de brutering kan in stand blijven, behoudens het percentage van 150% (voor 1998, 1999 en 2000);

- vermindering van het boetepercentage tot op 10% van de loonheffing naar het enkelvoudige tarief.

3.4. Het geschil beperkt zich uiteindelijk tot de vraag of kleding en cosmetica/kapper terecht tot het loon zijn gerekend. Voorts is in geschil of de correctie ter zake van de aankoop auto terecht is toegepast en of de kilometervergoeding alsnog in de naheffingsaanslag kan worden begrepen. Ten slotte is in geschil de vraag of interne compensatie mogelijk is.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank ziet geen aanleiding partijen niet te volgen op de punten waarop overeenstemming is bereikt. Het beroep slaagt in zoverre. Met betrekking tot de openstaande geschilpunten overweegt de rechtbank als hierna volgt.

Brutering

4.2. Voor zover eiseres stelt dat voor de brutering in 1999 en 2000 niet automatisch een tarief van 150% kan worden gehanteerd, kan de rechtbank haar daarin niet volgen. Immers, bij de toepassing van de eindheffing is het tarief afhankelijk van het jaarloon van de desbetreffende werknemer. Nu niet in geschil is dat bij het loon van de werkneemster A in 1999 en 2000 een enkelvoudig tarief van 60% hoort en eiseres voorts heeft aangegeven dat de brutering in stand kan blijven en dat de loonbelasting niet zal worden verhaald op de werkneemster, is bij het opleggen van de naheffingsaanslagen terecht een tarief van 150% toegepast.

Kledingkosten

4.3.1. Ingevolge artikel 15, lid 1 onderdeel f en lid 7 van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst tot en met 2000) in verbinding met artikel 18 URLB 1990, wordt – voor zover hier van belang - kleding slechts als werkkleding aangemerkt indien zij uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om bij het verwerven van het loon te dragen. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst tot en met 2000) in verbinding met artikel 16b URLB 1990 wordt de waarde van verstrekte of ter beschikking gestelde werkkleding als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel f van de Wet op de loonbelasting 1964 op nihil gesteld. Het eerste lid van voormeld artikel 13 bepaalt voorts:

“Niet in geld genoten loon wordt in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend, met dien verstande dat voor zover de verwerving van het loon het gebruik of verbruik daarvan meebrengt, de waarde wordt gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing.”

4.3.2. Ingevolge artikel 15a, lid 1, aanhef en onderdeel b Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2001) in verbinding met artikel 24 URLB 2001, wordt – voor zover hier van belang - kleding slechts als werkkleding aangemerkt indien zij uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen. Ingevolge het bepaalde in artikel 17, lid 2 Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2001) zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op verstrekkingen.

4.4. Gesteld noch gebleken is dat de door A in het kader van haar werkzaamheden gebruikte kleding ongeschikt is om daarbuiten te worden gedragen. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van werkkleding in de zin van de hiervoor weergegeven bepalingen. Voor zover eiseres A dienaangaande vergoedingen heeft verstrekt, faalt het beroep reeds om die reden.

4.5. Voor zover eiseres betoogt dat voor de kleding geen vergoeding aan de werkneemster is verstrekt en dat de vergoedingen zijn verstrekt door de opdrachtgever (T) en uitsluitend toekomen aan eiseres, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals eiseres stelt en ook volgt uit de vaststaande feiten, is de kleding aangeschaft door eiseres voor haar werkneemster. Voor de hoogte van de correctie is aangesloten bij de in 2.10 weergegeven boekingen ten laste van de resultatenrekening van eiseres. Het betoog dat de kleding niet aan de werkneemster is verstrekt of ter beschikking is gesteld, verwerpt de rechtbank. Niet kan worden gezegd dat de kleding na werktijd bij de opdrachtgever is achtergebleven. Dat de kleding niet in privé door A wordt gedragen en na werktijd bij eiseres achterblijft is de rechtbank niet aannemelijk geworden. De stelling van eiseres dat de opdrachtgever gedetailleerd heeft aangegeven hoe A zich dient te kleden, brengt hierin geen verandering. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat geen sprake is van werkkleding in fiscale zin, dat A enig werkneemster en directeur groot aandeelhouder is van eiseres en dat eiseres is gevestigd op het woonadres van A. Dit een en ander brengt de rechtbank tot de conclusie dat de kleding de werkneemster in privé tot haar beschikking heeft gestaan en dat kan worden gesproken van verstrekking of ter beschikkingstelling van kleding aan de werkneemster, zijnde loon in natura.

4.6. Voor zover eiseres zich op het standpunt stelt dat sprake is van rechtstreekse vergoeding van T aan A en dat eiseres op dit punt niet inhoudingsplichtige is, faalt het beroep eveneens nu blijkens het voorgaande eiseres de kleding voor haar werkneemster heeft aangeschaft en aan haar heeft verstrekt als loon in natura. De stellingen van eiseres dat in de honoraria die T heeft betaald een bedrag van f. 20.000 is begrepen voor de vergoeding van kap-en kleedgelden en dat daarover reeds is geheven, brengen hierin geen verandering.

4.7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor de waardering van de verstrekte kleding dient te worden uitgegaan van de winkelwaarde inclusief omzetbelasting. De rechtbank zal zich hierbij aansluiten. De niet nader onderbouwde stelling van eiseres dat bij de waardering van het loon in natura dient te worden uitgegaan van de besparingswaarde brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Zonder nadere onderbouwing kan niet worden aangenomen dat de besparingswaarde van de kleding lager is dan de genoemde winkelwaarde.

4.8. Eiseres stelt in dit verband ten slotte dat door correspondentie begin 1994 naar aanleiding van de behandeling van de aangifte inkomstenbelasting 1990 door de Belastingdienst ondernemingen te Z, het vertrouwen is gewekt dat de uitgaven voor representatieve kleding een zakelijk karakter dragen en als kosten in aanmerking kunnen worden genomen. Zoals verweerder terecht opmerkt zien uitlatingen in genoemde correspondentie op de vraag of kosten met betrekking tot kleding kunnen worden aangemerkt als ondernemingskosten en zijn ze niet gedaan in het kader van de loonbelasting. De rechtbank merkt in dit verband voorts op dat destijds, zowel in de winst- als in de loonbelastingsfeer, voor werkkleding een ander wettelijk regime gold en dat het begrip werkkleding met ingang van 1997 is aangescherpt. De door eiseres genoemde uitlatingen zien daarenboven niet op de vraag of sprake is van werkkleding. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een gedraging waarop eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel zou kunnen funderen, zodat het beroep ook in zoverre faalt.

4.9. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door eiseres opgevoerde uitgaven en vergoedingen voor kleding terecht en voor de juiste bedragen in de naheffingsaanslag begrepen.

Kosten voor kapper en cosmetica

4.10. Niet in geschil is dat de vergoedingen voor kapper en cosmetica kwalificeren als vergoedingen ter zake van persoonlijke verzorging als bedoeld in artikel 15, lid 1 onderdeel g van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst tot en met 2000) en artikel 15b, lid 1, aanhef en onderdeel h Wet LB (tekst 2001). Evenmin is in geschil dat A moet worden aangemerkt als werkneemster die optreedt als presentatrice in de zin van de artikelen 11 lid 6 van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst tot en met 2000) en 15b, lid 1 aanhef en onderdeel h (tekst 2001).

4.11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de administratie van eiseres niet kan worden afgeleid dat de vergoedingen voor het gehele bedrag zien op kosten die A heeft gemaakt in het kader van haar optreden als presentatrice. Verweerder heeft vervolgens 50% van de vergoeding als zodanig aangemerkt.

4.12. De rechtbank volgt verweerder in voormeld standpunt en is van oordeel dat eiseres niet aan de op dit punt op haar rustende bewijslast heeft voldaan. Het betoog van eiseres dat het hier gaat om een ander soort cosmetica dat ongeschikt is voor privégebruik, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het gaat in dit verband om bewijs ter zake van de aard en de omvang van de uitgaven. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook reeds een vergoeding voor uiterlijke verzorging is begrepen in de bovenvermelde vaste representatiekostenvergoeding en dat – na compromis - 75% daarvan is vrijgesteld. De stelling van eiseres dat een correctie van 50% willekeurig is, verwerpt de rechtbank nu verweerder bij gebrek aan nadere gegevens een schatting heeft moeten maken. De rechtbank acht deze schatting niet onredelijk, laat staan willekeurig.

4.13. De stelling van eiseres dat voor de onderhavige kosten sprake is van rechtstreekse vergoeding van T aan A en dat zij op dit punt niet inhoudingsplichtige is, vindt geen steun in de feiten. De rechtbank verwerpt deze stelling derhalve. De stellingen van eiseres dat in de honoraria die T heeft betaald een bedrag van f. 20.000 is begrepen voor de vergoeding van kap-en kleedgelden en dat daarover reeds is geheven, brengen hierin geen verandering.

Overname auto

4.14. Per 1 januari 1999 is de auto van eiseres voor een te laag bedrag door de werkneemster overgenomen, aldus verweerder. Vaststaat echter dat de auto in augustus van datzelfde jaar door de werkneemster is ingeruild voor een andere door eiseres gekochte auto. Uit voormeld onderdeel 2.13 en de onderdelen 3.1.1 en 4.1.2 van het boekenonderzoeksrapport volgt dat de nieuwe auto in augustus 1999 tot het ondernemingsvermogen van eiseres is gerekend en niet tot het privévermogen van eiseres behoorde; de in 2.14 vermelde correctie sluit hierop aan. Dat de nieuwe auto weer tot het ondernemingsvermogen van eiseres is gaan behoren wordt ook ondersteund door de vaststelling dat de nieuwe auto door eiseres is aangekocht. Gesteld noch gebleken is dat de inruilwaarde van de oude auto al dan niet gedeeltelijk door eiseres aan de werkneemster is vergoed. Uit de gedingstukken volgt voorts dat de inruilwaarde van de oude auto in de aankoopprijs van de nieuwe auto is verdisconteerd. Per saldo heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank met de overname van de auto per 1 januari en de inruil in augustus van dat jaar geen voordeel genoten. Voor zover verweerder stelt dat de afschrijving van de oude auto in de periode januari- augustus als loon zou kunnen worden aangemerkt, kan de rechtbank bij gebrek aan nadere onderbouwing niet volgen. Verweerder heeft niet aangegeven wat de afschrijving dienaangaande in die periode moet hebben bedragen. De rechtbank stelt het voordeel met betrekking tot de overname en de daaropvolgende inruil van de auto op nihil. Het beroep slaagt op dit punt.

Kilometervergoeding

4.15. Ingevolge artikel 11, lid 1 aanhef en onderdeel j sub 2 in verbinding met artikel 15, lid 2 onderdeel c van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 1999), behoren niet tot het loon vergoedingen voor zover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van het loon, behoudens – voor zover hier van belang – vergoedingen ter zake van vervoer per auto, voor zover die vergoedingen meer bedragen dan f 0,60 per kilometer. Ingevolge het achtste lid, tweede volzin van voormeld artikel 11 worden – ingeval de enkele reisafstand niet meer beloopt dan 10 kilometer – voor de toepassing van voormelde bepalingen de vergoedingen geacht niet te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van het loon.

4.16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op voormelde bepalingen terecht in de naheffingsaanslag begrepen de kilometervergoeding voor zover die overtreft een bedrag van f. 0,60 maal 5.341 kilometers. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

4.16.1. Nu vaststaat dat de enkele reisafstand minder dan 10 kilometer beliep, heeft verweerder terecht de in 2.14 genoemde 1020 kilometers voor woon-werkverkeer, in de berekening van het loon begrepen.

4.16.2. Verder heeft eiseres – op wie te dezen de bewijslast rust - niet aannemelijk gemaakt dat de opgegeven kilometers voor het bezoek aan restaurants voor meer dan 443 kilometer strekken tot verwerving van loon als bedoeld in de in 4.15 weergegeven bepaling. Aan het oordeel dat eiseres op dit punt niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast doet niet af de omstandigheid dat in het kader van het hiervoor weergegeven compromis een groter deel (75%) van de vaste (representatie)kosten vergoedingen alsnog is geaccepteerd en niet in de naheffingsaanslag zal worden betrokken, ook al zijn daarin begrepen vergoedingen ter zake van lunches en diners.

4.16.3. Wat betreft reizen naar kledingwinkels heeft eiseres evenmin voldaan aan de op haar rustende bewijslast dat de vergoeding kan worden geacht te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van loon. Voor zover eiseres in dit verband meent dat deze kosten onbelast kunnen worden vergoed omdat zij verband houden met werkkleding faalt het betoog eveneens nu gelet op de eerder vermelde oordelen niet kan worden gesproken van werkkleding.

Interne compensatie

4.17. Eiseres bestrijdt de door verweerder voorgestane interne compensatie. De rechtbank verwerpt het betoog van eiseres op dit punt.

In belastingzaken is ook onder de werking van de Awb, zowel in bezwaar als in beroep, interne compensatie toegelaten (HR 24 januari 2003, nr. 36.247, BNB 2003/172). Evenals het de belastingplichtige vrijstaat om zijn bezwaar te doen steunen op argumenten die niet stroken met het door hem eerder ingenomen standpunt, heeft de inspecteur de vrijheid om in bezwaar of beroep de naheffingsaanslag te handhaven op grond van argumenten die afwijken van het door hem bij het opleggen van die aanslag ingenomen standpunt.

Voor zover eiseres in dit verband stelt dat toepassing van interne compensatie in strijd is met het vertrouwensbeginsel moet worden vooropgesteld dat bij een beroep op het vertrouwensbeginsel van belang zijn de omstandigheden die zich voordoen in de verhouding tussen de inspecteur en de desbetreffende belastingplichtige en die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat een door de inspecteur gevolgde gedragslijn berust op een weloverwogen standpuntbepaling (HR 14 juli 2000, nr. 35.549, BNB 2000/343).

Van een weloverwogen standpuntbepaling is in dezen geen sprake. Dat verweerder de te compenseren loonbestanddelen in het rapport van het boekenonderzoek heeft gemeld doch toentertijd niet in de naheffingsaanslag heeft betrokken, levert niet een omstandigheid op die bij eiseres de indruk van zo’n weloverwogen standpuntbepaling heeft kunnen wekken. Anders dan eiseres ten slotte meent leidt interne compensatie – zoals hierna ook zal blijken - niet tot een verhoging van de opgelegde naheffingsaanslag over het tijdvak 1999-2001. Het beroep faalt in zoverre.

Berekening naheffingsaanslagen

4.18. Uitgaande van de correcties en rekening houdende met het tarief van 150% (1998, 1999 en 2000) en 47,8% (2001), berekent de rechtbank de naheffingsaanslagen als volgt:

1998

Vaste kostenvergoeding: f 1.500 (€ 680)

Vaste representatiekostenvergoeding: f 3000 (€ 1.361)

Gedeclareerde representatiekosten 25% van € 9.445 € 2.361

Kleding € 9.646

Totaal € 14.048

Bedrag naheffingsaanslag 150% € 21.072

1999-2001:

1999 2000 2001

Vaste kostenvergoeding € 454 € 454

Vaste representatievergoeding € 1.362 € 1.362

Gedeclareerde representatiekosten € 1.925 € 1.169 € 2.587

Privégebruik telefoon € 242 € 223 € 272

Kilometervergoeding (interne compensatie) € 3.202

Kleding € 6.841 € 2.773 € 6.046

Kleding (interne compensatie) € 1.824 € 803 € 1.548

Cosmetica/kapper € 1.508 € 1.040 € 1.067

Cosmetica (interne compensatie) € 264 € 182 € 202

Gebruikelijk loon (interne compensatie) 6.822

Totaal € 17.622 € 8.006 € 18.544

Heffing naar tarief van 150% ; 47,8% (2001) € 26.433 € 12.009 € 8.864

Bedrag naheffingsaanslag € 47.306

De naheffingsaanslagen zullen worden verminderd tot bovengenoemd bedragen.

Boete

4.19. De rechtbank is van oordeel dat over de correcties terecht een boete is opgelegd en dat het aan grove schuld van eiseres is te wijten dat belasting die op aangifte diende te worden afgedragen niet is betaald. De rechtbank acht een boete van 10% over het bedrag van de enkelvoudige loonheffing passend en geboden en volgt partijen dan ook in het door hen gesloten compromis.

4.20. De door verweerder voorgestelde berekening van de grondslag van de boete zal de rechtbank echter niet volgen. Het gedeelte van de naheffingsaanslag dat berust op de zogenoemde interne compensatie in bezwaar en in beroep, zal buiten de grondslag van de boete worden gelaten.

De boete bedraagt aldus:

1999 2000 2001

Vaste kostenvergoeding € 454 € 454

Vaste representatievergoeding € 1.362 € 1.362

Gedeclareerde representatiekosten € 1.925 € 1.169 € 2.587

Privégebruik telefoon € 242 € 223 € 272

Kleding € 6.841 € 2.773 € 6.046

Cosmetica/kapper € 1.508 € 1.040 € 1.067

Totaal € 12.332 € 7.021 € 9.972

Enkelvoudig tarief (60% en 32,35%) € 7.399 € 4.212 € 3.225

Boetegrondslag € 14.836

Boete 10% € 1.483

Slotsom

4.21. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak 1998 tot een ten bedrage van € 21.072 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 tot een ten bedrage van € 47.306 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- vermindert de boete tot een bedrag van € 1.483 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 552 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 17 januari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.A. Fase, voorzitter, en mr. J.M. van Kempen en mr. G.J.H.M. Milder-Wolbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Anderluh - Vanherck, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.