Home

Rechtbank Haarlem, 13-03-2008, BC7049, 07/6271

Rechtbank Haarlem, 13-03-2008, BC7049, 07/6271

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
13 maart 2008
Datum publicatie
25 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BC7049
Zaaknummer
07/6271

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. Door het werpen van munten in een apparaat dat slechts geschikt is voor betaling middels chipknip heeft eiser niet voldaan aan zijn verplichting om de verschuldigde parkeerbelasting vooraf te voldoen. De omstandigheid dat het apparaat, waarin het geld is terechtgekomen, eigendom is van de gemeente is daartoe niet voldoende.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/6271

Uitspraakdatum: 13 maart 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Muiden, verweerder.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2008 te Haarlem.

Zowel eiser als verweerder zijn, hoewel daartoe beiden overeenkomstig de wet uitgenodigd, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

Geschilomschrijving

In geschil is de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Gronden

1. Op 13 mei 2007 staat om 16.02 uur de auto van eiser geparkeerd op de Ton Kootsingel te Muiden, op een plaats waar voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd is.

In de auto is slechts aanwezig - zo is tussen partijen niet in geschil - een parkeerkaartje met een geldigheid tot 15.34 uur. Dit parkeerkaartje is door eiser verkregen na betaling van een bedrag van € 3 aan parkeerbelasting.

Aan eiser is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat voor het parkeren in de periode na 15.34 uur geen parkeerbelasting is voldaan.

2. De naheffingsaanslag is opgelegd op grond van artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invoering van Parkeerbelasting gemeente Muiden. Artikel 6, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat de parkeerbelasting wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij aanvang van het parkeren.

3. Eiser heeft aangevoerd dat hij de verschuldigde belasting heeft betaald door het deponeren van een bedrag van € 4 in een parkeermeter.

Eiser heeft deze muntstukken evenwel niet in een daarvoor bestemde gleuf voor muntgeld gedeponeerd (die in het betreffende apparaat ook niet aanwezig is, het apparaat is slechts geschikt voor betaling middels een chipknip) maar de muntstukken (op enigerlei wijze) gedeponeerd in de gleuf bedoeld voor het invoeren van een chipknip.

Na het aldus deponeren van muntgeld in de parkeerautomaat (dat blijkens mededeling van verweerder is terechtgekomen op de bodem van de meter dan wel in de paal waarop de parkeermeter is bevestigd) bleef afgifte van een parkeerkaartje uit. Hierop is eiser naar de dienstdoende parkeerwachter gelopen en heeft hem een en ander meegedeeld. De parkeerwachter heeft het geld van eiser niet uit de parkeerautomaat kunnen halen om het (op uitdrukkelijk verzoek van eiser) aan eiser terug te geven, omdat hij niet beschikte over een sleutel van de parkeermeter, maar heeft eiser alleen kunnen verwijzen naar een nabijgelegen parkeerautomaat waarbij wel met muntgeld kan worden betaald.

Nu het geld door de parkeerwachter op dat moment niet meer uit de parkeermeter verwijderd kon worden om aan hem te worden teruggeven, is eiser van mening dat hij bij aanvang van het parkeren de verschuldigde € 4 heeft betaald en aldus de verschuldigde belasting is voldaan.

4. In artikel 3 van het raadsbesluit van 16 januari 1997 is vastgesteld dat de wijze van betaling dient te geschieden door het parkeergeld in de parkeerautomaat te werpen en het daarna verkregen parkeerkaartje achter de voorruit te plaatsen.

De rechtbank is van oordeel dat eiser door het werpen van munten in een parkeermeter die daarvoor volstrekt ongeschikt is (waarna ook geen parkeerkaartje is verkregen) niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de verschuldigde parkeerbelasting vooraf te voldoen. De enkele omstandigheid dat de munten - naar moet worden aangenomen - terecht zijn gekomen in een apparaat dat eigendom is van de gemeente en mogelijk (al dan niet na demontage) daar weer uit te verwijderen zijn, is daartoe niet voldoende

Eiser heeft zich ook gerealiseerd dat hij op dat moment de verschuldigde parkeerbelasting nog niet had voldaan, hetgeen blijkt uit zijn (weliswaar zonder resultaat blijvende) verzoek aan de parkeercontroleur om teruggave van de door hem ingeworpen munten, en (zoals hierna wordt beschreven) het vervolgens door hem deponeren van € 3 in een parkeermeter die wel geschikt is voor betaling met muntgeld.

5. Nadat duidelijk is geworden dat de ingeworpen muntstukken (vooralsnog) niet kunnen worden teruggeven, is eiser vervolgens naar een andere meter gegaan (die anders dan de eerste parkeermeter, wel geschikt is voor betaling met muntstukken) en heeft hij door inwerping van € 3 aan muntgeld parkeerbelasting voldaan.

Echter, eiser heeft aldus - zo is tussen partijen niet in geschil - slechts parkeerbelasting voldaan voor parkeren tot 15.34 uur. Ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag is de met de betaling van € 3 samenhangende parkeertijd met bijna een half uur overschreden. Alsdan heeft verweerder terecht de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 13 maart 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door dr mr A.M. van Amsterdam, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.