Home

Rechtbank Haarlem, 21-03-2008, BC7523, 06/10462

Rechtbank Haarlem, 21-03-2008, BC7523, 06/10462

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
21 maart 2008
Datum publicatie
27 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BC7523
Zaaknummer
06/10462

Inhoudsindicatie

Het beroep is niet-ontvankelijk. Eiseres heeft verweerder verzocht om krachtens artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit de WOZ-waarde ambtshalve te verminderen. Nu tegen een beslissing op verzoek tot vermindering geen bezwaar of beroep open staat, staat tegen het weigeren, dan wel het niet nemen van een beslissing op dat verzoek evenmin bezwaar of beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/10462

Uitspraakdatum: 21 maart 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

de stichting X, gevestigd te Z, eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, verweerder.

Het geschil

Eiseres heeft verweerder verzocht de bij beschikking van 15 maart 2001 vastgestelde waarde als bedoeld in de Wet waardering onroerende zaken (verder te noemen: de Wet) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Q (hierna: het object), met toepassing van het bepaalde in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken (verder: het Uitvoeringsbesluit) van € 9.392.342 te verminderen tot een bedrag van € 4.824.830. Het geschil betreft het uitblijven van een beslissing van verweerder op dit verzoek.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2008.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, A. Namens verweerder is verschenen B

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Gronden

1. Verweerder heeft bij beschikking van 15 maart 2001 krachtens artikel 22 van de Wet de waarde van het object, per waardepeildatum 1 januari 1999, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2001 tot 1 januari 2004 op € 9.392.342.

Bij brief van 10 januari 2002 heeft de gemachtigde van eiseres aan verweerder onder meer verzocht zijn uitgangspunten bij de waardebepaling kenbaar te maken. Verweerder heeft die brief aangemerkt als een bezwaarschrift en heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 maart 2002 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiseres heeft tegen deze uitspraak op bezwaar geen rechtsmiddelen aangewend.

2. Bij brief van 20 februari 2006 heeft eiseres verweerder verzocht, met toepassing van het bepaalde in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit, de waarde van het object voor het tijdvak

1 januari 2001 tot 1 januari 2004 te verminderen. In de daarop gevolgde briefwisseling heeft eiseres gewezen op de uitkomst van de bezwaarprocedure inzake de waardebepaling van het object voor het tijdvak 2005 tot 2007 – een halvering van de vastgestelde waarde – en de aan die waardebepaling ten grondslag gelegde Taxatiewijzer Gezondheidszorg. Verweerder heeft eiseres bericht dat de waardebeschikking inmiddels onherroepelijk is geworden. Op het verzoek van eiseres, bij brief van 29 juni 2006, om een voor beroep vatbare uitspraak te doen op de door eiseres als bezwaarschrift aangeduide brief van 20 februari 2006 heeft verweerder haar onder meer de uitspraak op bezwaar van 7 maart 2002 gezonden. Verweerder heeft geen uitspraak op het verzoek van 20 februari 2006 gedaan. Eiseres heeft vervolgens tegen het uitblijven daarvan beroep ingesteld.

3. Nu eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van 7 maart 2002 geen rechtsmiddel heeft aangewend is deze onherroepelijk geworden. Dat brengt mee dat het ervoor moet worden gehouden dat eiseres met de brief van 10 januari 2002 bezwaar heeft ingesteld tegen de waardebeschikking. Haar brief van 20 februari 2006 kon reeds om die reden door verweerder niet als bezwaarschrift worden aangemerkt, ongeacht de door eiseres zelf gebruikte kwalificatie. In aanmerking genomen dat, gelet op de inhoud van de brief van 10 januari 2002, eiseres het niet eens was met het eerder door verweerder bij uitspraak op bezwaar ingenomen standpunt had het in de rede gelegen de brief als beroepschrift aan te merken en dit ter verdere afdoening door te zenden aan de rechtbank. Overigens zou een dergelijk beroepschrift wegens (ruime) termijnoverschrijding door de rechtbank niet-ontvankelijk zijn verklaard.

4. Eiseres heeft in de brief van 20 februari 2006 uitdrukkelijk verzocht om artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit toe te passen. Verweerder heeft op dit verzoek geen inhoudelijke beslissing genomen. In dit inmiddels vervallen artikel was bepaald – samengevat - dat tot vermindering van de waarde wordt overgegaan indien deze onherroepelijk is geworden en binnen vijf jaren na het nemen van de beschikking blijkt dat deze waarde tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Ter zitting heeft verweerder verklaard het verzoek alsnog inhoudelijk te zullen beoordelen en de gemachtigde van eiseres over de uitkomst van die beoordeling in te zullen lichten.

5. Nu in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit voorts is bepaald dat tegen een beslissing op het verzoek tot vermindering geen bezwaar of beroep open staat, staat tegen het weigeren, dan wel niet nemen van een beslissing op dat verzoek evenmin bezwaar of beroep open. Het beroep van eiseres is daarom niet-ontvankelijk.

6. De rechtbank ziet bij deze uitkomst van het geding geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 21 maart 2008 in het openbaar door mr. L.F. Roseval, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.W.J. Harten en mr. J.L. Bruinsma, rechters en mr. W. Kuik, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.