Home

Rechtbank Haarlem, 03-04-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:686 BC9634, 06/4866

Rechtbank Haarlem, 03-04-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:686 BC9634, 06/4866

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
3 april 2008
Datum publicatie
16 april 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BC9634
Zaaknummer
06/4866

Inhoudsindicatie

Uit feiten en verklaringen komt voldoende naar voren dat in het verleden meerdere malen bedrijven op eisers naam stonden ingeschreven en dat hij ook voor deze onderneming optrad in de hoedanigheid van ondernemer. Daarbij is van belang dat de aard van de werkzaamheden van eiser in 2001 ten opzichte van voorgaande jaren niet is gewijzigd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/4866

Uitspraakdatum: 3 april 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Y, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan eiser is voor het jaar 2001, met dagtekening 20 augustus 2003, een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waartegen eiser bij brief van 17 mei 2004 bezwaar heeft gemaakt.

1.2. Aan eiser is voor het jaar 2001, met dagtekening 24 september 2004, een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 215.888.

1.3. Bij brief van 13 oktober 2004 heeft verweerder aan eiser medegedeeld, dat er inmiddels een definitieve aanslag met betrekking tot 2001 is opgelegd. Het door eiser reeds ingediende bezwaarschrift van 14 mei 2004 tegen de voorlopige aanslag wordt door verweerder beschouwd als een bezwaarschrift dat is gericht tegen de definitieve aanslag.

1.4. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2006 de (definitieve) aanslag gehandhaafd.

1.5. Eiser heeft daartegen bij brief van 12 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op 13 april 2006, beroep ingesteld.

1.6. Verweerder heeft op zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2007 te Haarlem. Eiser is, hoewel deugdelijk in kennis gesteld van de zitting, zonder kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen A en B.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Vanaf 20 februari 1989 staat op naam van eiser de eenmanszaak C ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De onderneming is per 12 mei 1990 opgeheven.

2.2. Vanaf 3 januari 1996 staat op naam van eiser de eenmanszaak D ingeschreven. De onderneming houdt zich bezig met kleine klussen in en om de woning en het monteren van keukens. De onderneming is per 25 maart 1999 opgeheven ten gevolge van een faillissement.

2.3. Met ingang van 2 juni 1999 staat op naam van eiser de eenmanszaak E ingeschreven. Dit bedrijf houdt zich bezig met keukenmontage en kleine sloopwerken. E heeft nog tot en met 2003 ingeschreven gestaan.

2.4. Vanaf 5 mei 2000 staat F V.O.F. ingeschreven. Vennoten zijn eiser en G. Deze vennootschap houdt zich bezig met keukenmontage en kleine sloopwerken. De inschrijving is per 1 januari 2001 beëindigd door het uittreden van G.

2.5. Vanaf 1 januari 2001 staat de eenmanszaak H ingeschreven met I (dochter van eiser) als persoon voor wiens rekening de onderneming wordt gedreven, laatstelijk op het adres a-straat te Q. Deze onderneming houdt zich bezig met keukenmontage, kleine sloopwerken en aftimmerwerkzaamheden. Het bij de inschrijving vermelde telefoonnummer van deze eenmanszaak staat op naam van eiser en eiser heeft ook het huurcontract voor de a-straat getekend. De inschrijving is op 7 juli 2004 per 23 mei 2004 beëindigd.

De betalingen per bank werden door I gedaan. I was gemiddeld vier uur per week werkzaam voor de onderneming. Eiser regelde het personeel dat nodig was en hij was gevolmachtigd voor de bankrekening van de onderneming. Eiser nam contant bedragen op waarmee hij het personeel betaalde.

Vanaf 3 februari 2004 staat de eenmanszaak J ingeschreven met eiser als de persoon voor wiens rekening de onderneming wordt gedreven.

2.6. Uit een verklaring van I jegens de controlerend ambtenaar van de belastingdienst is onder andere naar voren gekomen dat de facturen werden opgemaakt door I op basis van werkbonnen van eiser. I maakte ook de offertes op op aanwijzingen van eiser. Zij leefde van het geld dat ze zelf verdiende in een winkel van hebbedingetjes, kleding en sieraden.

2.7. In het verweerschrift is op bladzijde 5 onder punt 58 opgemerkt dat I tegenover de Belastingdienst heeft verklaard: “Verder uit ze het vermoeden dat haar vader geen onderneming op zijn naam kon hebben omdat schuldeisers uit het faillissement dan alsnog om geld zouden komen vragen”.

2.8. Op 22 januari 2001 wordt door I een leaseovereenkomst gesloten voor een bestelauto. De overeenkomst wordt ondertekend door I en door eiser, als zijnde bestuurders.

Uit verklaringen en de administratie van derden blijkt dat eiser voor hen het aanspreekpunt van de onderneming is geweest.

2.9. In de door gemachtigde ingediende aangiften 2001 wordt uitgegaan van een vennootschap onder firma tussen eiser en zijn dochter I en wordt voor ieder een winstaandeel van 50% opgenomen. Tegen de voorlopige aanslag is een bezwaarschrift ingediend en is tevens met datum 12 mei 2004 een herziene aangifte gedaan waarin eiser het winstaandeel niet meer opneemt.

3. Geschil en standpunt van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of eiser in 2001 voor zijn rekening een onderneming heeft gedreven.

3.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de onderneming op naam staat van I en derhalve niet door hem wordt gedreven. Eiser verrichtte dezelfde werkzaamheden als het personeel in loondienst van de onderneming.

3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser, naast het zelf uitvoeren van klussen, personeel daarvoor inhuurt en uitbetaalt. Voor derden is eiser ondernemer. Eiser kan eveneens beschikken over de winst.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, welke stukken als hierbij ingevoegd dienen te worden aangemerkt.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De voorlopige aanslag en de definitieve aanslag werden conform de in eerste instantie ingediende aangifte opgelegd. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het bezwaar tegen de voorlopige aanslag is door verweerder, in zijn brief van 13 oktober 2004, aangemerkt als bezwaar tegen de definitieve aanslag.

4.2. Ingevolge artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) is ondernemer de belastingplichtige voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming. De rechtbank stelt voorop dat voor het antwoord op de vraag of een belastingplichtige een onderneming drijft de feiten en omstandigheden bepalend zijn.

4.3. Eiser stelt dat hij niet stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als ondernemer en dat hij feitelijk ook geen ondernemersactiviteiten uitvoerde, voorts dat hij in 2001 geen ondernemer meer was omdat hij betrokken was bij standaardprojecten, dat hij met name in de uitvoerende sfeer werkzaam was en in 2001 gemiddeld de helft van de maand bij zijn nieuwe echtgenote in Polen verbleef.

4.4. Uit hetgeen door eiser is gesteld kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat eiser, in tegenstelling tot de voorgaande jaren, niet als ondernemer kan worden aangemerkt. Uit de hiervoor onder 2. opgenomen feiten en verklaringen komt naar het oordeel van de rechtbank voldoende naar voren dat in het verleden meerdere malen bedrijven op eisers naam stonden ingeschreven, dat hij voor de onderneming optrad in de hoedanigheid van ondernemer en dat eiser als zodanig onder andere keukens monteerde en sloopwerkzaamheden verrichtte. De aard van de werkzaamheden van eiser is in 2001 ten opzichte van voorgaande jaren niet gewijzigd. Dat met deze werkzaamheden op basis van 50% winstgerechtigdheid door eiser een winst is behaald van f 215.888 is niet in geschil. Hetgeen door eiser daartegenover is aangedragen is onvoldoende om aan te nemen dat hij in 2001 geen ondernemer meer was. De aanslag dient daarom in stand te blijven.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.P.M. van Rijn, voorzitter, mr. A.M. van Amsterdam en mr. J.H. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.