Home

Rechtbank Haarlem, 23-01-2008, BC9726, 07/4408

Rechtbank Haarlem, 23-01-2008, BC9726, 07/4408

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
23 januari 2008
Datum publicatie
28 april 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BC9726
Zaaknummer
07/4408

Inhoudsindicatie

Tonnageregime. Vergoeding voor het werven van beleggers die willen participeren in scheepvaart-cv's, is geen winst behaald met activiteiten die direct samenhangen met de exploitatie van een schip.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/4408

Uitspraakdatum: 23 januari 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X BV, gevestigd te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het verkorte eerste boekjaar 2006 een voorlopige aanslag (aanslagnummer 0000.00.000.V.00.0000) vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 300.000.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 mei 2007 de voorlopige aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 10 juli 2007, ontvangen bij de rechtbank op 11 juli 2007, beroep ingesteld. Het beroep is bij schrijven van 10 augustus 2007 aangevuld met gronden.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Bij brief van 13 november 2007 heeft verweerder nadere stukken ingediend, waarvan een afschrift is verstuurd aan eiseres

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2007 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen A, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres B en C. Namens verweerder zijn verschenen D en E. Namens eiseres is een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en verweerder. De rechtbank rekent de pleitnota tot de stukken van het geding. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres is opgericht op [oprichtingsdatum]. Het eerste, verkorte, boekjaar loopt van de datum van oprichting tot en met 31 december 2006.

2.2. Eiseres is moedermaatschappij van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De twee met eiseres in de fiscale eenheid gevoegde dochtermaatschappijen zijn F BV (hierna: F) en G BV (hierna: G).

2.3. F is bemiddelaar bij scheepvaart-cv’s. Zij werft beleggers die willen participeren in een cv die een zeeschip exploiteert. Het kan hierbij gaan om een cv die een nog op te leveren schip gaat exploiteren, of een cv die een al eerder door een derde in de vaart genomen schip gaat exploiteren. Voor de verrichte wervingsactiviteiten ontvangt F provisies in verband met het plaatsen bij investeerders van participaties in deze scheepvaart-cv’s. Deze wervingsactiviteiten gaan vooraf aan de exploitatie van het schip door een scheepvaart-cv.

2.4. De specifieke activiteiten van eiseres zijn als volgt:

1.in het algemeen onderhouden van contacten met rederijen teneinde opdrachten te verwerven;

En specifiek per scheepvaart-cv:

2.het opstellen en, indien vereist, afstemmen met de Autoriteit Financiële markten (AFM) en voor eigen rekening laten drukken van de het prospectus;

3.het voor eigen rekening laten plaatsen van advertenties in landelijke dagbladen;

4.het opstellen en voor eigen rekening laten drukken van brochures;

5.het voor eigen rekening organiseren en houden van landelijke informatieavonden;

6.het voor eigen rekening verzenden van mailings per post aan de hand van een adressenbestand;

7.het ontvangen en registreren van deelnameformulieren;

8.het als beherend vennoot van de betreffende cv bepalen wie wel en niet voor deelname in aanmerking komt op basis van de volgorde van binnenkomst van de deelnameformulieren; middels die toekenning wordt namens de scheepvaart-cv een overeenkomst tot toetreding tot de scheepvaart-cv aangegaan;

9.het verstrekken van een bewaarmap met voorbedrukte tabbladen aan iedere deelnemer in cv’s waarvan F de werving heeft verzorgd, met vermelding op de bewaarmap de naam van de betreffende cv;

10.het participeren als commanditair vennoot in de cv;

11.het bijwonen van de jaarlijkse vennotenvergadering van cv’s waarvan F de werving heeft verzorgd; hierbij wordt bij volmacht ook namens andere commanditaire vennoten het woord gevoerd en gestemd (indien en voorzover volmachten zijn verstrekt);

12.het tijdens de exploitatie van het schip overleggen met rederijen over de exploitatie van een schip;

13.het jaarlijks aan deelnemers van cv’s waarvan F de werving heeft verzorgd, toezenden van een opgaaf van alle investeringen in cv’s per 31 december van het voorafgaande jaar;

14.het telefonisch of per email beantwoorden van vragen van potentiële deelnemers en van zittende deelnemers.

2.5. De vergoeding die F ontvangt bestaat uit een vast bedrag en een variabel gedeelte dat afhankelijk is van de omvang van het door de geworven deelnemers ingelegde kapitaal.

2.6. F is gedurende de plaatsingsperiode, dat is de periode gelegen tussen het moment van oprichting van de scheepvaart-cv en het moment waarop de deelnemers tot de scheepvaart-cv toetreden, beherend vennoot van de scheepvaart-cv’s. Na de plaatsingsperiode van de scheepvaart-cv treedt F, vanwege aansprakelijkheidsredenen, uit als beherend vennoot en treedt in veel gevallen G toe als commanditair vennoot van deze cv.

2.7. Met dagtekening 26 oktober 2006 is door verweerder aan eiseres een beschikking afgegeven als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). In deze beschikking is opgenomen dat de beschikking niet geldt voor alle activiteiten die in de fiscale eenheid worden verricht, doch alleen voor zover met de activiteiten winst uit zeescheepvaart wordt gegenereerd.

2.8. Met dagtekening 21 oktober 2006 is aan eiseres een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, over het eerste verkorte boekjaar. Het belastbaar bedrag op deze voorlopige aanslag bedraagt € 300.000.

2.9. Eiseres heeft tegen deze voorlopige aanslag bezwaar gemaakt en daarbij gesteld dat het belastbaar bedrag in het onderhavige boekjaar € 200.100 bedraagt en als volgt is te specificeren:

Forfaitaire winst uit zeescheepvaart € 100

Overige winst € 200.000

2.10. Het bezwaarschrift is door verweerder bij uitspraak van 31 mei 2007 afgewezen.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of de winsten behaald met de door eiseres verrichte activiteiten, genoemd in punt 2.4 kwalificeren als winst uit zeescheepvaart als bedoeld in artikel 3.22 Wet IB 2001 (het tonnageregime). Eiseres beantwoord deze vraag bevestigend, verweerder ontkennend.

3.2. Blijkens de stukken van het geding zijn partijen het er over eens dat indien de met de in punt 2.4 genoemde activiteiten behaalde resultaten niet kwalificeren als winst uit zeescheepvaart, de in geding zijnde voorlopige aanslag niet te hoog is vastgesteld.

3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van welke stukken de inhoud als hier ingevoegd dient te worden aangemerkt.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 3.22, eerste lid, Wet IB 2001 bepaalt dat op verzoek van de belastingplichtige de winst uit scheepvaart niet wordt bepaald volgens de normale wettelijke regels, maar aan de hand van de tonnage van schepen waarmee de winst wordt behaald. Onder winst uit zeescheepvaart wordt ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel verstaan:

“a. de winst behaald met de exploitatie van een schip bestemd voor het vervoer van zaken of personen in het internationale verkeer over zee dan wel voor het vervoer van zaken of personen over zee ten behoeve van de exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee;

b. de winst behaald met de exploitatie van een schip bestemd voor baggerwerkzaamheden op zee waarvan de jaarlijkse bedrijfstijd grotendeels uit zeevervoer bestaat of voor het verrichten van sleep- of hulpwerkzaamheden op zee aan schepen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Schepenwet, niet zijnde een schip waarvan het geheel van werkzaamheden en activiteiten grotendeels bestaat uit het meren, ontmeren en verhalen van zeeschepen die gebruik maken van eigen voortstuwing en die inkomen van of uitgaan naar zee, en

c. de winst behaald met de werkzaamheden die direct samenhangen met de in onderdeel a en b bedoelde exploitatie van een schip.”

4.2. De vergoeding voor de in punt 2.4 genoemde werkzaamheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als winst behaald met activiteiten die direct samenhangen met de exploitatie van een schip als bedoeld in artikel 3.22, vierde lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001. Hoewel feitelijke exploitatie van een zeeschip niet mogelijk is zonder voldoende eigen vermogen, zijn het aantrekken van investeerders en de daarmee gepaard gaande werkzaamheden geen activiteiten die horen bij het daadwerkelijk exploiteren van een schip. Voor een andersluidend oordeel is volgens de rechtbank geen steun te vinden in de wettekst of de wetsgeschiedenis. Uit de parlementaire geschiedenis leidt de rechtbank af dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om aan de term ‘samenhangende activiteiten’ een beperkte uitleg te geven:

“(…)Samenhangende activiteiten

Voor de toepassing van het onderhavige artikel omvat de winst uit zeescheepvaart mede de winst behaald met werkzaamheden die direct samenhangen met de exploitatie van de hiervoor genoemde schepen. Tot deze werkzaamheden worden gerekend het door de reder in eigen beheer laden en lossen, alsmede de in eigen beheer verrichte cargadoorswerkzaamheden. Dergelijke direct samenhangende activiteiten vallen alleen onder de regeling voor zover zij worden verricht ten behoeve van door de belastingplichtige geëxploiteerde schepen. Voorts wordt tot de direct samenhangende werkzaamheden gerekend het vervreemden van zaken voor zover die door de belastingplichtige bij de exploitatie zijn gebruikt. Dit betreft niet alleen zeeschepen die door de belastingplichtige worden geëxploiteerd, maar bijvoorbeeld ook onroerende zaken van waaruit het beheer plaatsvindt en bedrijfsmiddelen die worden gebruikt voor het laden en lossen van de schepen.(…)”

Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1995/96, 24.482, nr. 3, blz. 5-6).

4.3. De rechtbank leest artikel 3.22, vierde lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 aldus, dat voorafgaande aan de daadwerkelijke exploitatie van een schip nog geen sprake is van winst uit zeescheepvaart in de zin van evengenoemd artikel. In zijn arrest van 2 maart 2007, nr. 42 765 (BNB 2007/192) oordeelde de Hoge Raad dat werkzaamheden die de bouw van een schip betreffen niet kunnen worden aangemerkt als direct samenhangend met de exploitatie van het schip. Uit dit arrest, in samenhang met de hiervoor in overweging 4.2. geciteerde wetsgeschiedenis, leidt de rechtbank af dat activiteiten die aan de ingebruikneming van het schip voorafgaan evenmin kunnen worden aangemerkt als direct samenhangend met de exploitatie van het schip. De door eiseres verrichte activiteiten leiden mitsdien niet tot winst uit zeescheepvaart in de zin van artikel 3.22 van de Wet IB 2001.

4.4. Voorzover eiseres heeft willen stellen dat de vergoeding onder het tonnageregime valt, daar deze vergoeding voor de betalende cv’s eveneens onder het tonnageregime valt, faalt deze stelling. Dat de betaling, bij ontvanger van de dienst als winst uit zeescheepvaart wordt gekwalificeerd, brengt niet automatisch met zich mee dat dit tevens bij de dienstverlener het geval is. De toets of bepaalde activiteiten als winst uit zeescheepvaart kan worden gekwalificeerd dient voor beide partijen los van elkaar te worden gemaakt.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 23 januari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L.F. Roseval, voorzitter, mr. J. Snitker en mr. M.J. Leijdekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. B.J.E. Lodder, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.