Home

Rechtbank Haarlem, 14-04-2008, BC9810, AWB 07/5109

Rechtbank Haarlem, 14-04-2008, BC9810, AWB 07/5109

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
14 april 2008
Datum publicatie
21 april 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BC9810
Zaaknummer
AWB 07/5109

Inhoudsindicatie

Hoogte van gerealiseerde aanmerkelijk belangwinst. In aanmerking te nemen verkrijgingsprijs en vervreemdingsprijs. Toepassing van artikel AB en AC uit Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/5109

Uitspraakdatum: 14 april 2008

Uitspraak in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Met dagtekening 15 december 2006 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.350, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 141.833 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van

€ 30.447.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen voornoemde aanslag. Verweerder heeft in de bestreden uitspraak de aanslag verminderd in die zin dat het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang is verminderd tot € 70.142.

Eiser heeft een beroepschrift ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2008 te Haarlem. Eiser is, hoewel daartoe uitgenodigd, zonder voorafgaand bericht van afwezigheid niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door Y.

2. Feiten

2.1. Eisers schoonmoeder heeft in 1999 krachtens erfrecht het vruchtgebruik verkregen van 280 van de in totaal 1.154 aandelen A BV. Gelijktijdig heeft de echtgenote van eiser 1/6 van de bloot eigendom verkregen van voornoemde 280 aandelen.

2.2. Medio 2003 zijn de aandelen A BV gesplitst in vijf nieuwe aandelen per oud aandeel. Eisers schoonmoeder had vanaf dat moment dus het vruchtgebruik van 1.400 van de in totaal 5.770 aandelen A BV.

2.3. Op 29 april 2004 is het aandelenpakket A BV verkocht. Ter zake van deze verkoop en de daarbij gerealiseerde aanmerkelijk belangwinst hebben eiser en zijn echtgenote over het jaar 2004 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een (totaal) belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 145.320. Hiervan is € 141.833 toegerekend aan eiser.

Eiser is daarbij uitgegaan van een vervreemdingsprijs van € 4.367 per aandeel (waarvan in aanmerking te nemen 68% vanwege het op de aandelen rustende vruchtgebruik) en een verkrijgingsprijs van € 2.959 per aandeel.

2.4. Verweerder is (in afwijking van de aangifte) bij het vaststellen van de door eiser gerealiseerde aanmerkelijk belangwinst en het vervolgens opleggen van de onderhavige aanslag, uitgegaan van een vervreemdingsprijs van € 4.385 (waarvan ook verweerder slechts 68% in aanmerking neemt in verband met het vruchtgebruik) en een verkrijgingsprijs van € 1.889 per aandeel.

3. Geschil

3.1. In geschil is de hoogte van de door eiser gerealiseerde aanmerkelijk belangwinst, meer in het bijzonder de daartoe in aanmerking te nemen vervreemdingsprijs en verkrijgingsprijs.

3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding en hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 466. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Tussen partijen is in geschil de door eiser gerealiseerde aanmerkelijk belangwinst zoals opgenomen in het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang, meer in het bijzonder de daarbij in aanmerking te nemen verkrijgingsprijs en overdrachtsprijs p er aandeel.

4.2. Het tijdelijk vruchtgebruik van eisers schoonmoeder op de aandelen A BV is tot het jaar 2001 (onder het regime van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, hierna: Wet IB 1964) niet aan te merken als een aanmerkelijk belang.

Met ingang van het jaar 2001 wordt bedoeld vruchtgebruik (ingevolge artikel 4.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, hierna: Wet IB 2001) wel als een aanmerkelijk belang aangemerkt.

De alsdan in aanmerking te nemen verkrijgingsprijs bedraagt nihil, op grond van artikel AC van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 (voor zover hier van belang):

1. Indien een op 1 januari 2001 bestaande gerechtigdheid in de zin van artikel 4.3, onderdeel a of b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, die werd aangemerkt als een tijdelijke gerechtigdheid als bedoeld in artikel 25, vijftiende lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidde op 31 december 2000, op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 tot een aanmerkelijk belang behoort, wordt de verkrijgingsprijs van deze gerechtigdheid gesteld op het gedeelte van het bedrag dat ter zake van de verkrijging van de gerechtigdheid op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 als aftrekbare kosten is aangemerkt en op 31 december 2000 op grond van artikel 38, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2000, nog niet als aftrekbare kosten in aanmerking is genomen.

4.3. Het bloot eigendom van de echtgenote van eiser op bedoelde aandelen was tot het jaar 2001 niet aan te merken als aanmerkelijk belang.

Met ingang van het jaar 2001 wordt dit bloot eigendom (ingevolge artikel 4.10 van de Wet IB 2001) wel als een aanmerkelijk belang aangemerkt.

Ten aanzien van de in aanmerking te nemen verkrijgingsprijs is bepaald in artikel AB van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 (voor zover hier van belang):

1. Voor de berekening van inkomen uit aanmerkelijk belang in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt de verkrijgingsprijs van aandelen en winstbewijzen die reeds tot het vermogen van de belastingplichtige behoorden op 1 januari 2001, per die datum gesteld op:

(…)

b. indien deze aandelen en winstbewijzen voor de toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals die luidde op 31 december 2000, niet tot een aanmerkelijk belang behoorden: de waarde in het economische verkeer van die aandelen en winstbewijzen per 1 januari 2001.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een op 1 januari 2001 bestaande gerechtigdheid in de zin van artikel 4.3, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij er sprake is van een tijdelijke gerechtigdheid als bedoeld in artikel 25, vijftiende lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidde op 31 december 2000.

4.4. Artikel AB, eerste lid onder letter b, van de Invoeringswet inkomstenbelasting 2001 (hierna: artikel AB) bevat de hoofdregel voor de berekening van de verkrijgingsprijs van een met ingang van 2001 aan te merken aanmerkelijk belang.

4.5. Als uitzondering op de hoofdregel van artikel AB (zie ook de verwijzing in het tweede lid van artikel AB) bepaalt artikel AC, eerste lid, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: artikel AC) hoe de verkrijgingsprijs berekend dient te worden in het geval dat er sprake is van genotsrechten die door de invoering van de Wet IB 2001 tot een aanmerkelijk belang gaan behoren. Artikel AC is dan ook uitsluitend van toepassing voor zover sprake is van een onder de Wet IB 1964 bestaande gerechtigdheid die onder de werking van de Wet IB 2001 tot een aanmerkelijk belang is gaan behoren. Artikel AC dient dan ook toegepast te worden op de gerechtigdheid van eisers schoonmoeder, nu deze gerechtigdheid onder de Wet IB 2001 tot een aanmerkelijk belang is gaan behoren.

4.6. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat eisers echtgenote eerst vanaf 1 januari 2001 een aanmerkelijk belang heeft op grond van artikel 4.10 van de Wet IB 2001.

Nu de echtgenote vóór 2001 niet beschikte over een gerechtigdheid als hiervoor bedoeld, mist artikel AC voor de berekening van de onderhavige aanmerkelijk belangwinst betekenis.

Alsdan dient de verkrijgingsprijs van het bloot eigendom van eisers echtgenote te worden vastgesteld aan de hand van artikel AB.

Als verkrijgingsprijs dient derhalve te worden aangemerkt, de waarde in het economisch verkeer van de aandelen per 1 januari 2001. Op grond van artikel 5.22, lid 2, van de Wet IB 2001 dient hierbij tevens rekening gehouden te worden met de waarde van het genotsrecht/vruchtgebruik, zoals partijen ook gedaan hebben. Zowel eiser als verweerder zijn uitgegaan bij de berekening van het vervreemdingsvoordeel per aandeel van de situatie vóór splitsing (280 aandelen).

4.7.1. Het voorgaande leidt tot de volgende berekening:

Partijen zijn het er over eens dat de verkrijgingsprijs per 1 januari 1997 op € 1.271 per aandeel gesteld dient te worden. De rechtbank heeft geen aanleiding daar anders over te denken.

4.7.2. De overdrachtsprijs op 29 april 2004 dient volgens verweerder, onder verwijzing naar een door eiser in het geding gebrachte notitie van B van A BV d.d. 26 april 2004, op € 4.385 gesteld te worden en volgens eiser op € 4.367. De stelling van eiser dat de overdrachtsprijs op € 4.367 gesteld dient te worden kan de rechtbank niet volgen nu op geen enkele wijze is gebleken waar eiser deze prijs op gebaseerd heeft en deze stelling van de zijde van eiser niet nader is toegelicht. Nu uit de gedingstukken blijkt dat de opbrengst per aandeel € 4.385 is geweest zal de rechtbank dit bedrag als overdrachtsprijs per 29 april 2004 aanhouden.

4.7.3. Tussen de verkrijgingsprijs per 1 januari 1997 (€ 1.271) en de overdrachtsprijs per 29 april 2004 (€ 4.385) zit een periode van 88 maanden. De prijsstijging per aandeel betreft in deze periode € 3.114, oftewel gemiddeld € 35 per maand (€ 3.114 / 88). Per 1 januari 2001 is de theoretische waardestijging per aandeel dan 48 maanden x € 35 = € 1.680.

Nu iedere andere waardebepaling ontbreekt, stelt de rechtbank de waarde in het economisch verkeer (en daarmee de verkrijgingsprijs) per aandeel op 1 januari 2001, zonder rekening te houden met het vruchtgebruik, in goede justitie vast op € 2.951 (verkrijgingsprijs in 1997 vermeerderd met de waardestijging).

4.7.4. Rekening houdende met de waarde van het vruchtgebruik wordt de verkrijgingsprijs per 1 januari 2001 voor eiser en zijn echtgenote, gelet op het bepaalde in de artikelen 18 en 19 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001, vastgesteld op 64% x € 2.951 = € 1.889, overeenkomstig het nader ingenomen standpunt van verweerder zoals geformuleerd in het verweerschrift.

4.7.5. De overdrachtsprijs per aandeel bedraagt dan per 29 april 2004, gelet op het bepaalde in de artikelen 18 en 19 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001, 68% x € 4.385 = € 2.981, overeenkomstig het nader ingenomen standpunt van verweerder zoals geformuleerd in het verweerschrift.

4.7.6. Het vervreemdingsvoordeel van alle 280 aandelen bedraagt voor het jaar 2004 dan € 305.760 (€ 2.981 - € 1.889 = € 1.092 x 280 aandelen). Aangezien eisers echtgenote voor 1/6 deel bloot eigenaar was van de 280 aandelen, dient het vervreemdingsvoordeel op € 50.960 (1/6 x € 305.960) gesteld te worden.

4.8. In de aangifte hebben eiser en zijn echtgenote € 145.320 belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang aangegeven waarvan € 141.833 aan eiser is toegerekend. Uitgaande van deze verdeling stelt de rechtbank het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang ten aanzien van eiser vast op 97,6% (€ 141.833 / € 145.320) x € 50.960 = € 49.737.

4.9. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

Nu het beroep gegrond wordt verklaard acht de rechtbank termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, te weten de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op 1 punt (beroepschrift) x € 322 x 1 (voor het gewicht van de zaak) = € 322.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 25 juli 2007;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.350, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 49.737 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 30.447;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 322, onder aanwijzing van de Staat die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;

- gelast dat de Staat het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 14 april 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.L. Bruinsma, voorzitter, dr. mr. A.M. van Amsterdam en mr. J.M. van Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.