Home

Rechtbank Haarlem, 24-04-2008, BD0623, 07/2854

Rechtbank Haarlem, 24-04-2008, BD0623, 07/2854

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
24 april 2008
Datum publicatie
28 april 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BD0623
Zaaknummer
07/2854

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. De erfpachtrechten, gevestigd voor de duur van dertig jaar, zijn op 1 november 2006 afgelopen en op 26 november 2006 zijn de erfpachtrechten opnieuw voor dertig jaar en onder dezelfde voorwaarden gevestigd. Hieruit kan de rechtbank slechts concluderen dat geen spake is van wijziging van erfpachtsrechten. Dat de mogelijkheid tot verlenging in de oude erfpachtrechten is opgenomen, maakt dit niet anders.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/2854

Uitspraakdatum: 24 april 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

W,

X,

Y,

allen wonende te Z, eisers,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Op 23 november 2006 is bij notariële akte, een drietal nader te noemen erfpachtrechten gevestigd, waarbij op aangifte een bedrag van € 9.330 aan overdrachtsbelasting is voldaan. Bij brief van 3 januari 2007 is door eisers bezwaar gemaakt tegen de op aangifte voldane overdrachtsbelasting.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 maart 2007 het bezwaar afgewezen.

1.3. Eisers hebben daartegen bij brief van 17 april 2007, ontvangen bij de rechtbank op 20 april 2007, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2008 te Haarlem. Namens eisers is daar verschenen X, tot bijstand vergezeld van zijn echtgenote. Namens verweerder zijn verschenen A en B. Ter zitting is namens eisers een nader stuk overgelegd.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Bij notariële akte van verlenging van erfpacht zijn op 23 november 2006 een drietal erfpachtrechten, waarvan het tijdvak waarvoor zij waren uitgegeven op 1 november 2006 is aflopen, gewijzigd. De erfpachtrechten ten behoeve van X, W en C, en Y en D hebben betrekking op een drietal percelen grond gelegen aan de a-straat (nabij 1) te Q.

2.2. Van de aangegeven overdrachtsbelasting ten bedrage van € 9.330 komt een gedeelte groot € 3.228 ten laste van X, een gedeelte groot € 2.625 ten laste van W en C en een gedeelte groot € 3.477 ten laste van Y en D.

2.3. Eisers hebben ter zitting een brief met datum 24 augustus 1994 overgelegd waarin E heeft verklaard er mee in te stemmen dat het erfpachtcontract, ingaande 17 september 1976 en eindigende 17 september 2006, onder dezelfde voorwaarden zal worden verlengd voor een periode van dertig jaar.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of eisers over de verkrijging van de in de akte van verlenging van erfpacht van 23 november 2006 beschreven erfpachtrechten overdrachtsbelasting zijn verschuldigd.

3.2. Eisers concluderen tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van de reeds voldane overdrachtsbelasting.

Eisers stellen zich op het standpunt dat zij destijds voortdurende erfpachtrechten hebben verkregen en dat slechts de jaarlijkse vergoeding is gewijzigd, zodat de waarde waarover de overdrachtsbelasting wordt berekend op nihil dient te worden gesteld.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en stelt zich op het standpunt dat er sprake is geweest van tijdelijke rechten eindigend op 1 november 2006 en niet van voortdurende rechten. Er is geen sprake van slechts een wijziging van schuldplichtigheid.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, welke stukken als hierbij ingevoegd dienen te worden aangemerkt.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In artikel 6, tweede lid, Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wet BRV) is bepaald dat een wijziging van een beperkt recht wordt beschouwd als de afstand van dat recht tegen verkrijging van een nieuw beperkt recht. In aansluiting op deze wettelijke bepaling is in artikel 9, tweede lid, Wet BRV bepaald dat indien afstand wordt gedaan van een beperkt recht tegen de verkrijging van een nieuw beperkt recht, de belasting wordt berekend over het verschil in waarde tussen de beperkte rechten. Indien uitsluitend de schuldplichtigheid wordt gewijzigd, dan wordt het bedoeld verschil op nihil gesteld.

4.2. De vraag die in het onderhavige geval moet worden beantwoord is of de in de akte van 23 november 2006 beschreven erfpachtrechten van eisers moeten worden gezien als een wijziging van beperkte rechten dan wel als een vestiging van een nieuw beperkte rechten.

4.3. Eisers stelling, dat zij destijds voortdurende erfpachtrechten hebben verkregen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevolgd. Vaststaat dat de erfpachtrechten zijn afgelopen op 1 november 2006 en dat na die datum op 23 november 2006 de erfpachtrechten wederom voor de duur van dertig jaren zijn gevestigd. De akte van 23 november 2006 biedt daarom geen steun aan de stelling van eisers dat zij reeds voor het opmaken van deze akte voortdurende erfpachtrechten zouden hebben gekregen.

4.4. Eisers beroep op de hiervoor onder 2.3. vermelde brief van 24 augustus 1992 kan evenmin slagen. Uit deze brief volgt slechts dat E bereid is om voor een nieuwe periode van dertig jaar een erfpachtrecht af te geven. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat het erfpachtrecht van een tijdelijk recht is omgezet in voortdurende rechten.

4.5. Ook eisers stelling, dat ten opzichte van de oude erfpachtrechten niets is veranderd behalve de hoogte van de canon, kan niet worden gevolgd. De oude erfpachtrechten zijn immers opnieuw voor een duur van dertig jaar uitgegeven. De erfpachtrechten, gevestigd voor de duur van dertig jaar, zijn op 1 november 2006 afgelopen en op 26 november 2006 zijn erfpachtrechten voor opnieuw dertig jaar en onder dezelfde voorwaarden gevestigd. De rechtbank kan hieruit slechts concluderen dat er geen sprake is van wijziging van erfpachtrechten. Dat in de oude overeenkomst de mogelijkheid tot verlenging van de erfpachtrechten is opgenomen, maakt dit niet anders. Voorts geldt dat, zo al een wijziging zou kunnen worden aangenomen, het verschil in waarde tussen de oude en de nieuwe rechten eveneens belast zou zijn. De uitzondering, dat dit verschil in waarde op nihil kan worden gesteld omdat slechts de hoogte van de canon is gewijzigd doet zich namelijk evenmin voor. Naast de schuldplichtigheid is immers eveneens de duur van de overeenkomst verlengd.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 24 april 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.P.M. van Rijn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.